donderdag 20 december 2007

Ouwe rukker


Het kan niet anders of iedereen heeft het door. Mijn ogen verraden het. Verraden mijn lichaam.

Mijn god, heb je ooit plichtmatiger staan dansen? Ik kijk om me heen. We bewegen hetzelfde. Niemand uitgezonderd. Been voor, been achter, tapje tegen de heup, goedkeurend knikken, Mona Lisa smile. De muziek is een cabaretier, wij het publiek dat lacht omdat het hoort. Ik vraag me af of ik de enige ben. Die nadenkt over waar hij nu, op dit exacte moment, mee bezig is. Het lijkt van niet. Maar een therapeut leerde mij ooit dat je nooit alleen bent wanneer het op gedachten aankomt die op het oog minder gangbaar lijken. Het zou dus zomaar kunnen dat 300 anderen hier doodgewoon hetzelfde denken. Dat ze ook maar blijven doorgaan met wat ze doen. Puur omdat nu, op dit exacte moment, gaan stilstaan ook geen optie is. Als je stopt ben je af. Wilt u zo vriendelijk zijn om langs de kant te gaan staan? Dank u.

Waarom? Waarom heb ik me weer over laten halen?

Nou, simpel. Omdat je iemand nodig hebt, weet je nog? Om minimaal mee te neuken. Omdat drank, coke en porno met de gordijnen dicht een pleister is die niet meer plakt. Trekken aan een dood paard. Het kan gezellig zijn, maar het geeft zo’n rotzooi, hè.

Ik wil een wodka. Geen coke. Nog niet. Misschien helemaal niet. Dat zou goed zijn. Kijk maar gewoon.

Ik wurm me tussen hen die aan de bar hangen. Sorry, sorry, dank je, ja, dat is ‘m.
Niet cool kijken nu. Doet iedereen al. Lach. Je herinnert je iets grappigs. Binnenpretjes zijn uitnodigend, regel 1 als je alleen staat. Ik denk aan niets en lach. Het is een goede lach, want ik voel haar kijken. Links, aan het einde van de bar. Samenzweerderig. Ik blijf terugkijken en na een seconde of tien knik ik uitdagend: “Wat had je dan?”
Ze slaat haar ogen neer, neemt een slokje van haar drankje en draait zich om. Haar glimlach verdwijnt in de wachtende menigte. Koortsachtig probeer ik haar te volgen maar ik ben haar direct kwijt. Ik vloek in mezelf en wil snel bestellen. Op hetzelfde moment voel ik een hand op mijn rug. Een glimlach, een wenk. Ik lach. Het is een goede lach. Een echte lach.

Daarom heb ik me weer over laten halen.

Ik sluit de toiletdeur en we beginnen te zoenen. Geile, rustige, lange zoenen. Natuurlijk smaakt ze zoet. Ik pak haar hand en leg deze tegen mijn kruis. Ze schudt nee. Nee? Voordat ik iets kan zeggen legt ze haar vinger op mijn mond en draait ze zich om. Als ze haar rokje omhoog doet ruik ik haar. Ondanks de omgeving kan ik haar ruiken. Als ze zich heel lichtjes naar voren buigt kijk ik naar beneden. Ze heeft geen string aan, maar een klein broekje. Een klein camouflage broekje. “Kom je landje veroveren?”. Dat zegt ze echt. Ik krijg een brok in mijn broek en maak deze los terwijl zij haar legerdingetje naar beneden schuift. Ze is prachtig nat. Met drie vingers verken ik haar fruithapje, waarna ik ze in mijn mond steek. “Sorry, maar dit gaat niet lang duren…”, zeg ik als in één rustige beweging volledig bij haar binnendring. Haar warmte... Ik ken haar warmte! Het is dezelfde warmte als de allereerste keer, ik ben er zeker van!

“Zeg het maar…
Hallo! Zeg het maar…”

Een barmeisje kijkt me verveeld aan. Links, aan het einde van de bar staan allemaal mensen die ik niet ken. “Een wodka met ijs… graag.”

Ik sluit de toiletdeur en zet het glas op de grond. Ik neem een snuif, plichtmatig, en nog één. Misschien moet ik zo maar eens op huis aan.

woensdag 5 december 2007

Holland Casino. Een mooie gelegenheid om out te gaan


Illusies hebben de vervelende eigenschap dat je ze in stand dient te houden. Anders vervolg je de reis onherroepelijk met desillusie als je stugge bijrijder. En kun je het inpakpapier voorgoed bij het grof vuil doen.

Sommige ontmaagdingen laten lang op zich wachten. Waar moderne schoolmeisjes van dertien grinnikend hun poepertje op het schavot leggen, en tienjarige jochies blowen op routine, daar doe ik er rustig tot mijn vierendertigste over om me te laten verleiden door Vrouwe Fortuna.

Ik was er nog niet eerder geweest. Wel had ik twee tastbare associaties. De eerste met dank aan een vriend. Die bevond zich tijdens de afscheidswedstrijd van Dennis Bergkamp in Londen in het stadion, vlakbij de cornervlag. Ergens in de tweede helft diende er een corner te worden genomen. Die taak nam Glenn Helder op zich. Oud-ploeggenoot van Bergkamp bij Arsenal. Maar vooral oud-gokverslaafde. Glenn legde de bal goed, nam een aanloop en hoorde toen één stem, achter zich in het publiek.

“Hol-land Ca-si-no! Hol-land Ca-si-no!”

Voetbalhumor. Je moet er van houden. Ik kon een luier aan.

Mijn tweede associatie is gevormd door commercials. Met boter en suiker ben ik er ingegaan. Ongekend naïef voor iemand die zelf werkzaam is in de reclamebranche. Nou is mijn naïviteit bewust gekozen, ik bedoel, ik wil vaak dat dingen waar zijn. Eén van de laatste relikwieën uit mijn jeugd die ik warm houd, voed, koester. Toch, ik had beter kúnnen en moéten weten.


"Het is zo’n bevolkingsgroep die volledig onder de radar leeft. Wat met het oog op witwassen natuurlijk een gouden greep is."


De binnenkomst is als een slechte blind date. Als dit is waar Vrouwe Fortuna haar gasten ontvangt, dan hoef ik haar slaapkamer niet te zien. Als dit is wie Vrouwe Fortuna ontvangt, dan bedank ik vriendelijk voor de eer. Maar je bent op date, een dubbele welteverstaan, dus aanpassen is het devies. We hebben het toch gezellig?

We geven onze jassen af bij de garderobe. De vrouw die ze aanneemt is exemplarisch voor het publiek. Kamper glamour. Ik kijk naar mijn schoenen. Vieze, versleten All Stars. Ik vind dat ik niet naar binnen zou moeten mogen. Vroeger hoorde je weleens van mensen die naar het casino waren geweest. Dat betekende te allen tijde je dansschoenen aan. Daarboven de bijpassende pantalon. Nou krijg je mij tussen zes planken nog niet in een pantalon, maar toch…ik voel me bepaald niet onderdeel van de oplossing. Goed, het zij zo. Ik draag geen min overhemd en heb een ronduit geweldige haardag, zo verraadde de spiegel zojuist.

Bij binnenkomst worden we gefêteerd met twee vouchers, zoals dat tegenwoordig zo mooi heet. De ene voucher geeft recht op een gratis drankje, alhoewel ik vermoed dat mijn standaard drankje daar niet onder valt. De ander biedt, hoe kan het ook anders, spelplezier. Wat exact is me niet duidelijk maar het is een eenmalige kans in of op de ‘Money Maker’, of iets daaromtrent. Georganiseerd plezier. Daar is zelden iets goeds uit voortgekomen.

We zijn er klaar voor, lijkt mij, en lopen de trap op naar boven. Geen moment heb ik de neiging iets als “Vegas, baby!” te roepen en dat heeft niets te maken met het feit dat we thans niet in Vegas zijn, maar in het voormalige Lido aan het Max Euwe Plein. TV maakt mensen vijf kilo zwaarder…en casino’s vijf keer sfeervoller.
In de commercials zit er een overzichtelijk aantal mensen aan een speeltafel. Zo af en toe hebben ze schalks contact met elkaar. De verlichting is warm.
Het contrast met de realiteit doet pijn aan de ogen. Het is een rokerig hol. Niet zoals in de film. Waarin de tot knieschoten gedoemde hoofdpersoon zich inkoopt in een potje poker met strictly high rollers. Dat wil wel. Maar hier…de ruimte is groot. Wat natuurlijk normaal is, maar het gemis aan gezelligheid en persoonlijkheid druipt als troosteloze drap van de muren. Lauwe verlichting. Aan de speeltafels zit iedereen in zijn eigen cocon. Ontelbaar veel Aziaten. Hier zitten ze dus. Het is zo’n bevolkingsgroep die volledig onder de radar leeft. Wat met het oog op witwassen natuurlijk een gouden greep is.

Ik heb er direct één op de korrel. Grote hoeveelheid muntjes, nul spelplezier. Hij zet grof in. En toont geen enkele emotie, waar het rouletteballetje zich ook nestelt. Stoïcijnse kutchinees. Trek dan op zijn minst nog een zijden pak aan.

Ik heb te weinig geld bij me om me in een avond een propere gokverslaving aan te meten. Daarmee heb ik mezelf volledig afhankelijk gemaakt van mijn omgeving, die, enfin…
Soms is het beter deelnemer dan toeschouwer te zijn. Soms is het om het even. In een casino dompel je jezelf als deelnemer in een bubbelbad van adrenaline. Van kietelende belletjes tot een woest kolkende deining, al naar gelang de hoogte van je inzet. Als toeschouwer zou je de spetters moeten kunnen voelen. Ik voel niets. De entourage heeft me impotent gemaakt.


"De spanning wordt vakkundig opgebouwd met een ‘rien ne va plus’ rondje om de kerk."


Als rechtgeaarde groentjes besluiten we ons welkomstdrankje te gelde te maken. Een ouderwets je-moet-wat drankje. Het kind danwel de Nederlander in mij vraagt nog eens waar nou ook alweer dat andere bonnetje toe diende. Ook ik ben niet bestand tegen de verleiding van de kansredenatie. Natuurlijk is de kans één op een miljoen. Maar de kans dat ik het ben is nog altijd een kwestie van wel of niet, dus fifty-fifty. Ik lees het kaartje nog eens. Het ademt geen belachelijk grote prijs. Sterker nog, ik zet mijn geld op kermisvertier. Met bijbehorende prijzenpot. “Volgens mij is het gewoon zo’n glazen windhok waarin je mag grabbelen ofzo”, zeg ik. Ik kan me aanmelden bij de marketing-afdeling. Want nog geen minuut later bevind ik me op het dorpsplein. Casino braderie. Alle dorpelingen hebben zich verzameld. Ze vergapen zich aan een afgesloten douchecabine. Ik bestel drie bier en een seven up en ontwaar in de cabine een neger. Een neger met een lasbril. Hij lijkt er klaar voor te zijn.

De spreekstalmeester heeft zijn opbouwpraatje afgerond en geeft het sein. Daar gaat ‘ie dan. Kijk ‘m eens graaien. Jongens, jongens. Het ene vijfje na het andere weet hij te bemachtigen. Zijn dreadlocks wapperen fier mee in de tornado van spelplezier. “Het 50 euro biljet!”, kirt de spreekstalmeester. “Gaat het hem lukken? Kom op, kom op! Hiejahahaha, hij heeft ‘m hoor, dames en heren!”
Ik kan niet meer. Althans, dat dacht ik. Want de uitsmijter komt van Cor Camping naast me. Die heeft de lachers op zijn hand met de opmerking dat ze het geld beter hadden kunnen vervangen door bananen. Lang leve de privatisering. Zo krijgt ieder casino het publiek dat het klaarblijkelijk verdient.

Zit er nog rek in de desillusie? Vast wel. Als je maar wilt, niet waar? Weinig geld bij je hebben is één ding, niets uitgeven een ander. Volgende halte: Het Rad van Fortuin. Het werkt in ieder geval volgens hetzelfde principe. Wij vragen, zij draaien. De spanning wordt vakkundig opgebouwd met een ‘rien ne va plus’ rondje om de kerk. Niemand maakt er gebruik van. Mijn meisje gokt beter dan ik. Dat irriteert, maar ik steun haar wel. Wanneer ze niets wint, blijkt de raddraaier een andere mening toegedaan. De hele tafel ziet het, behalve hij. Ik heb een eerlijk vriendinnetje. Ze geeft hem de kans toch te mogen meedelen in de fooienpot vanavond. “Gewoon pakken, joh. Ja toch, altijd pakken hoor!”, tipt het lelijke meisje naast ons in plat Amsterdams. Ik vind mijn meisje stoer.

We zijn het er allen over eens dat ons avondje casino eindigt bij het Rad. Het was niks en meer dan dit gaat het ook niet worden. De laatste keer dat mijn gevoel een dergelijk koude douche kreeg van mijn zintuigen was bij de herhalingen van Miami Vice, zo’n 15 jaar later. Script, decors, acteerwerk…het had de tand des tijds niet doorstaan. Weg magie. Een pijnlijke ontmanteling van jeugdheld Sonny Crockett. De enige remedie was domweg niet meer kijken. Een les die mij vanavond nogmaals pijnlijk is duidelijk gemaakt.

Het is de laatste keer geweest dat ik ooit nog een Holland Casino betreedt. En de laatste keer dat ik mijn goede illusies te grabbel gooi.

vrijdag 28 september 2007

Soundcheck van een kikkervisje


Ze ziet er goed uit als ze aan komt lopen. Echt goed. Ik betrap me erop dat het me toch gerust stelt. Want áls je dit dan samen gaat doen met iemand, dan is het wel zo prettig dat diegene er goed uit ziet. Zwanger? Ja. Maar ook gewoon een lekker wijf. Noem me oppervlakkig. Doe ik zelf ook.

“Heb je een nieuw jurkje?”, vraag ik.“Ja, vanmiddag gekocht. Wel een beetje op de groei. Ik had eerst een maatje kleiner aan maar dat zat hierboven best wel strak al. En als het daar straks ook gaat groeien…”

Mooi. Grote tieten hebben is één ding. Maar het betekent nog niet dat anderen daar ook teveel van mee mogen genieten. Het zijn wel mijn tieten.

We melden ons bij de Kraamafdeling en ik voel me direct de ‘man’. De oenige sul die er een beetje achteraan hobbelt. Totaal geen grip op de situatie. Nul ervaring om op terug te vallen. Anders dan bij winkelen kan ik hier niet opperen buiten een sigaret te gaan roken met de andere stakkers. Hobbel-hobbel-hobbel…ah, de wachtruimte. Ik kijk de hoek om en zie een ander stel zitten. Ze lijken me niet direct bevangen door de gelukzaligheid van het kleine wonder dat ze ten deel is gevallen. Tegelijkertijd, hoe ziet dat er precies uit? Walgelijk, dunkt me. Het soort jeuk dat je niet kunt krabben.

Nog voor we willen gaan zitten worden we al verwelkomd.

“Hoi. Mevrouw Schipper? Ah. Jullie zijn voor het eerst hè?”

Dat zijn we. We stellen ons voor – ik ben haar naam meteen vergeten, maar zij die van ons ook blijkt later, dus dat scheelt – en mogen direct mee komen.

Ze is een grote vrouw. Gezegend met een rode complexie. Het type huid dat nooit echt bruin wordt, maar wel rood. Niet gevlekt zoals bij corpulente Engelsen. Gewoon, egaal rood. Ze gebaart ons plaats te nemen in haar kantoor.

Na enkele vragen heeft ze ons totaalplaatje. Nog steeds onwennig overweeg ik mijn eigen spanning te breken door de lolbroek uit te hangen.

“Ja, met de vader is lichamelijk ook alles goed hoor, haha.”

Gelukkig heb ik de tegenwoordigheid van geest dit achterwege te laten. Niet alleen heeft ze dit ongetwijfeld al ontelbare keren gehoord, het is ook oprecht niet grappig. Daarnaast bespaar ik mezelf een obligaat glimlachje van de aanwezige vrouwen. Dat is in elke situatie onbetaalbaar.

De bevallingsmevrouw is goed in haar werk. Duidelijk, rustig en blij voor ons, maar niet overdreven. Ik begin haar steeds sympathieker te vinden en ontwikkel in recordtempo een rotsvast vertrouwen in haar. Ongetwijfeld deels surrogaat voor het gebrek aan vertrouwen in mezelf. Dat zal allemaal best. Neemt niet weg dat ik er heilig van overtuigd ben dat ze in haar eentje een jeugdherberg bestierde in een vorige carrière.

Ondanks het feit dat ik in de situatie ‘groei’ blijf ik de rest van het gesprek de drang voelen Adje rem uit te hangen. Het verstand wint evenwel en ik vraag me af ik dit niet ook eens moet vasthouden in andere situaties. Lijkt mij alleszins niet.

We zijn klaar in de jeugdherberg. Een deur verder zit de verloskundige op ons te wachten. Zo werkt dat dus. Het zou mij niets verbazen als er al een team van professionals in de startblokken staat terwijl je zaadcellen nog wat vertwijfeld watertrappelen in die onbekende subtropische wildwaterbaan.

Ook de verloskundig is een lieve vrouw. Wel met ogen die me aan Marty Feldman doen denken, maar daar ben ik na een minuut of twee onopvallend staren overheen. Bovendien gaat ze voor het verlossende woord zorgen. Nou ja, de verlossende hartslag dan. Want als het goed is gaan we zo luisteren. En hoewel het uitblijven van menstruaties en het verschijnen van een tummy gelijk Madonna in “Lucky Star” (dit is inderdaad gestolen uit “Pulp Fiction”) toch echt in maar één richting wijzen…toch..toch is het nog niet ‘echt’. Eerst horen, dan geloven.

Terwijl Marty allerlei verloskundige dingen met haar bespreekt staar ik naar mijn meisje. Ik weet zeker dat ik op dat specifieke moment een stukje verliefder op haar word. Ze straalt iets uit waar ik in eerste instantie mijn vinger niet op kan leggen. Voor je ook maar durft te beginnen over die 'natuurlijke gloed’, niet doen. Dat is het niet. Degene die dat bedacht heeft moeten ze sowieso opsluiten. Nee, het is de rust die ze uitstraalt. In combinatie met het feit dat ze er, verdomme, gewoon lekker uitziet. Gods wegen zijn helemaal niet ondoorgrondelijk.

Als het moment daar is zie ik dat ze een beetje nerveus is als ze gaat liggen. Beide dames hebben ons gewaarschuwd dat het zeer waarschijnlijk nog te pril is om iets te kunnen horen. Maar dat negeert zij natuurlijk net zo goed als ik. Wij gaan iets horen vandaag. Ik zit niet naast haar om haar hand vast te houden. Het is geen bewuste keuze, de situatie ‘ontspon’ zich nu eenmaal zo. Het is me ook veel te ‘Hallmark’. Bovendien vermoed ik dat Marty haar werk liever doet zonder te worden afgeleid door mijn ongetwijfeld stompzinnige gelaatsuitdrukking.

Het apparaat gaat aan en het is alsof we in een onderzeeër zitten. En met een sonar op zoek zijn naar andere onderzeeërs. Ik merk dat ik ook op die manier begin te luisteren. Zoals ik al zei: stompzinnig.

Geruis, geruis en dan…een hartslag! Toch?! Nee. Althans, wel een hartslag. Maar die kennen we al.De sonar blijft onverminderd zoeken in onbekende wateren maar op een gegeven moment wordt het wel duidelijk: er zal vandaag geen nieuw leven worden ontdekt…

Pas als het apparaat wordt uitgezet kijken we elkaar aan. Een beetje schaapachtig in een soort van wederzijdse verontschuldiging.

Als we weer naar de lift lopen treedt de cognitieve dissonantie vertrouwd in werking.

“Ach, het is ook pas negen weken. En ze zeiden het allebei, hè. Pas na elf tot twaalf weken hoor je normaal iets.”“Ja, is ook zo schat. Maar ja, het had wel die echte bevestiging geweest. Nu blijft het…”

Ze heeft natuurlijk gelijk. Hier hebben we, hoewel niet overdreven uitgesproken, wel naar toe geleefd. Bij gebrek aan een betere vergelijking: het is toch een beetje alsof je naar porno zonder money shot hebt zitten kijken.

“Maar hé”, zeg ik, “twee weken is veel hoor in zo’n kort leventje.”“Nee, is ook zo. In principe groeit het een centimeter per week.”“Nou, daar ga je, dat is dus in principe een groei van 100% voor zo’n ventje in dit stadium!”, probeer ik in een poging de situatie op wetenschappelijke wijze dragelijker te maken. Dat werkt. Voor ons allebei.

Als we weer buiten staan blijkt de zon zowaar nog steeds te schijnen.

“Je ziet er echt goed uit, schatje. Je moet vaker zwart dragen”, zeg ik haar.“Wel hè. En zwart gaat weer helemaal de kleur worden deze winter”, zegt ze opgewekt. Ik geloof haar op haar woord.

Onderweg naar huis denk ik weer aan het uitblijven van dat ene geluid waar we op hoopten. Ik maak me geen zorgen. Toch hoop ik niet dat het een voorbode is. Dat het een ‘stil’ kind wordt. Want dan heeft ‘ie de eerste beuk natuurlijk direct te pakken…

donderdag 13 september 2007

Van Nistelrooy spuugt naar analisten


Clarence Seedorf was 30 jaar oud toen hij werd geboren. Ruud van Nistelrooy is op zijn éénendertigste nog altijd elf. Zelden kwam dit mooier tot uiting dan gisteravond. Die goal, natuurlijk, magistraal. Maar het zat ‘m in het juichen. Nog voor de bal het net raakte draaide Ruud zich al om. Toen kwam het. Die blik in de ogen. Die lach. En vooral, die vuist. Dit was niet het juichen van een spits die op het hoogste podium wéér het verschil maakte. Hier juichte het gouden pikkie uit Groep 8 die zojuist de finale van het schoolvoetbaltoernooi had beslist.

Na afloop onder de douche dezelfde taferelen als altijd. Zijn vriendjes zingen. ‘Campeones, campeones...Ruudjúh, Ruudjúh, Ruudjúh!'. En Ruudje? Ruudje plukt wat aan zijn ontluikende schaamhaar en ziet het allemaal grinnikend aan. Zometeen lekker een patatje en een cola.

Glunderend neemt Ruudje plaats op zijn kruk in het hoekje van de kantine. De blonde poes achter de bar geeft hem een aai over z'n natte bol. "Die patatjes krijg je van mij, schat." Ruudje vindt het allemaal best. Als ze vraagt wanneer die leuke vader van hem weer eens komt kijken schuift Ruudje gnuivend een patatje naar binnen.

Ruud van Nistelrooy is de zuiverste vorm van voetbalromantiek. Hij verdient het vereeuwigd te worden. Als stripheld. Goudhaantje wint de Cup, dat werk. De eerste exemplaren mogen vervolgens direct naar de analisten. Die zo vol zijn van hun eigen zuur, dat ze het niet eens doorhebben als schoonheid ze vol in de bek spuugt.



Meer voetbabbel? Je leest het op tweekeergeelisrood.

dinsdag 11 september 2007

Aan het lijntje


Drol.
Dacht de hond terwijl
zijn baasje, niet voldaan
maar tevreden, zijn poep
in een zakje schepte.

woensdag 5 september 2007

Club met ballen

Amsterdam huilt, waar het eens heeft gelachen. Het seizoen is nog maar koud begonnen en de achterban mort. Alweer. Of eigenlijk, nog steeds. Over de redenen hoeft niet lang te worden uitgeweid. Beleidsbepalers lijken meer oog te hebben voor de score op de beurs dan de score op het veld. Toch vragen diezelfde beleidsbepalers de supporters vooral in de trein te blijven zitten voor de reis die nog in het verschiet ligt. Gelet op waar die reis heengaat, zullen de supporters zich in een mono-rail wanen.

Zoals zij zich ook in een sponsortent in het Amsterdamse Bos zullen wanen, mochten ze zich vijf minuten tussen bestuur en ‘belanghebbenden' begeven. Amstelveense Football Club Ajax. Een Voorzitter uit de advocatuur, een Algemeen Directeur met een cricketverleden. Dat laatste werkte alleen in De Wondersloffen van Sjakie. De meeste trainingsuren hebben ze ongetwijfeld gestoken in het verfijnen van hun lach. De lach van een manager. Een manager uit het bedrijfsleven.

Jammer alleen dat het steeds minder roemruchte Ajax geen bedrijf is maar een voetbalclub. Nou mag in het voetbal de waan van de dag gelden, dat is nog altijd niet de waan van de beurs. Dat is dus niet kijken naar de koers van het aandeel. Dat is kijken naar de koers van het team, en het aandeel van je belangrijkste speler daarin. Ajax wordt geleid door ballen. Met meer affiniteit voor een bitterbal dan een voetbal. Het is voor de supporters te hopen dat de falende verantwoordelijken een belangrijk stukje Amsterdamse humor meekrijgen: zelfspot.

Zodat ze zich realiseren dat er buiten het veld maar één bal thuishoort. Een broodje bal.



Meer voetbabbel? Je leest het op tweekeergeelisrood.

donderdag 9 augustus 2007

Dood vogeltje


Mijn slaap hangt slap
tegen de touwen maar is
allesbehalve verslagen.
Ze streelt, zoent, knijpt.
Zachtjes, maar te hard voor
het bewustzijn.

Te vroeg, te licht, te laat.
De foetus zoekt zijn houding
maar is futloos. Eenzijdige
lust of gedeelde wens?
Een ochtendlul maakt
nog geen ochtendmens…

woensdag 8 augustus 2007

Loveland. Just say no


House. Wie wil er serieus iets over schrijven? Je hoopt oprecht dat niemand het ook maar overweegt. Tot je volledig onverwacht in een hinderlaag loopt. En er domweg niets anders op zit. Wanneer je ‘m zonder spuug en waarschuwing ontvangt ga je immers niet in een hoekje zitten bloeden. Dan dient er snoeihard te worden teruggeslagen.

Loveland. Voor het schamele bedrag van € 51,- was je er bij, zaterdag 4 augustus 2007 in het Sloterpark. Hiervoor dienden sommigen slechts anderhalf uur in de rij te staan. Eens kijken. Deze mensen arriveerden om 15.00 uur. Het festival duurde tot 23.00 uur. Normaliter zou je dus zo’n 8 uur hebben om te Lovelanden. Vond de organisatie vermoedelijk toch wat gortig. Doe maar anderhalf uur wachten dus. Een voorrecht waar je dus slechts een goede € 9,50 voor betaalt, zo leert een snelle rekensom. Maar hé, dan heb je tenminste ruim de tijd om je drugs te verstoppen. Natuurlijk werd er niet echt gefouilleerd, maar de anticipatie…de spanning… Onbetaalbaar.

Eenmaal binnen weet je, die ellende van net, ben ik sneller vergeten dan je mdma-poeder kunt zeggen. Wel eerst even bonnen kopen. Het is warm, dus goed drinken is het devies. Voor € 10,- heb je één ‘plaatje’, met negen bonnen. Altijd prettig, een oneven getal. Want je betaalt voor alles in even getallen.

“Maar dan hou je er toch altijd eentje over?”

Ja? En? Dan koop je er toch nog negen bij. Amateur. Dezelfde klantvriendelijkheid die je in De Arena krijgt hoor.

Oh ja, het is warm. Daar moet op gedronken worden. Hmm, wat water op z’n tijd is dan wel welkom. Dat begrijpt de organisatie ook wel. Dus is er water in overvloed. Kost je maar vier bonnen! Net zoveel als twee biertjes.

“Net zoveel als twee biertjes??”

Ja ja, maar dan krijg je ook wel 0,5 liter. Zeg nou zelf, een kleine € 4,50 voor een halve liter water…

“Hebben daar Engeltjes in gepist dan?”

Nou, dat gerucht gaat wel inderdaad. Over pissen gesproken. Eerst maar even doen. Het festivalterrein moet verkend worden, maar met een volle blaas is het gewoon niet hetzelfde. Even wachten, nog even wachten, nog héél even wachten, beetje dringen en we mogen. Tenminste…een wat? Een stempel? Om te pissen? Juist.

Nou, doe maar dan, zo’n stempel. Geinig.

Kost één muntje. Ja, stom, logisch. Maar daarna is het wel gratis. Met stempel. Oké.
Nou ja, terecht. Je wilt niet weten wat voor onmenselijke taferelen je doorgaans aantreft op die toiletten. Dus dat de organisatie zo’n € 11.000 van het publiek vraagt om de boel een beetje ‘toegankelijk’ te houden…’t is eigenlijk een fooi.

Het eerste toilet is volledig ondergescheten. Volledig. Is ook niet leuk, dysenterie. Lullig ook voor de toiletjuffrouw. Maar goed, die wordt er wel naar betaald.
Toiletjuffrouw? Toiletjuffrouw? Hallo? Ach, die zal ook wel even dansen zijn. Het is tenslotte feest.

Inderdaad! Feest. De blaas is geleegd, dus even snel wat water kopen en we kunnen. Top.

“Zei je ‘dop’?”

Nee, ik zei top. Maar inderdaad, zelden heb ik een eenvoudig voorwerp als een dop zo zien schitteren. Door afwezigheid welteverstaan.

“Maar zonder dop kan ik dat flesje niet echt lekker bewaren. Kan ik straks direct weer een nieuwe kopen!”

Geef de man een sigaar.

Oké. Genoeg is genoeg. Alle rijen zijn getrotseerd, de doploze waterflesjes worden stevig omklemd... Kortom, de hoogste tijd om eens wat échte sfeer te gaan proeven.





Goed. Iedereen die ook maar ooit naar een leuk festival is geweest weet wat het is; échte festivalsfeer. Op Loveland moet die haast wel onder eerder genoemde berg stront hebben gelegen. Een onverwachte tegenvaller. Zoals de website immers beloofde (over serieus over house schrijven gesproken):

"Vorig jaar was de eerste waanzinnige editie van Loveland Festival. Bezoekers waardeerden de unieke locatie, vooruitstrevende programmering en intieme sfeer enorm. Op zaterdag 4 augustus is het vervolg! Hoewel het festival 2x groter is, blijft door de beperkte kaartoplage de intimiteit en het sfeervolle karakter gewaarborgd."

Waar te beginnen, waar te beginnen…
Bij het begin dan maar. Althans, het begin voor de bezoeker: de hemeltergende rij bij de ingang. Men heeft het over ‘een beperkte kaartoplage’. Laten we het er maar op houden dat 'beperkt' vanaf zaterdag 4 augustus 2007 een wat rekbaarder begrip is geworden.

De intimiteit. Met een mannetje of 10.000. Is dat dezelfde intimiteit die je in vluchtelingenkampen aantreft? Of was het de intimiteit die werd veroorzaakt door de sociale medehouser die door je heen wilde lopen? Of dacht dat rijen bij de eettentjes het beste met aggresiviteit geslecht konden worden? Is ook niet makkelijk, coke.

Los daarvan, laten we elkaar nou geen geheelonthouder noemen. De enige intimiteit die je doorgaans aantreft op evenementen als deze zijn van het gehalte: “Jij bent ook uit je knijter hè, haha!”, of “Hé, wie draait er nu?”. En oké, hier en daar nog de obligate pillenknuffel.

Obligaat…Obligaat…die term diende nog ergens voor… Oh ja. Dat was het. Voor de muziek. Vooruitstrevende programmering?? Voor Rusthoeve De Schuimbek ongetwijfeld, maar voor een festival als dit? Dat zich bovendien niet bescheiden profileert? Er zijn mussen gesignaleerd die hoofdschuddend over het park vlogen. Wat een zeldzaam tragische, herstel, trage, saaie en – hadden we obligate al gehad? – juist, obligate beatpourri.

“Hé! Ik dans al een kwartier exact hetzelfde!”
“Ha, wow, ik ook!”
“Moet je dit pasje zien!”
“Wow! Nieuw?”
“Nee, exact hetzelfde!”

Heel even vestig je nog je laatste sprankje hoop op de DJ. Die zal toch wel zien dat een complete main area evenveel enthousiasme aan de dag legt voor zijn set als een naaktslak voor een peloton wielrenners? Nou. Nee. Navelstaren is tijdrovender dan je denkt.
Is er dan helemaal niets positiefs te melden?

Natuurlijk wel. Bacardi bleek zich ruim aan het quotum te hebben gehouden voor het in dienst hebben van mensen met een ‘uitdaging’. Het autistisch kwartet dat het daar presteerde 20 minuten over je caipirinha te doen levert ongetwijfeld een fijn stukje subsidie op.

“Maar die caipirinha kwam toch rechtstreeks uit een flesje? Hoefde toch alleen ingeschonken te worden?”

Zeg, heb jij inmiddels niet genoeg sigaren?

Ook bij de eettent voelde je je als klant de koning te rijk. Je bestelt bijvoorbeeld een broodje tonijnsalade. Die is op. Dat kan natuurlijk. Dan besluit je in plaats daarvan dan maar een broodje gezond te nemen. Die maakt men voor je. Op exact hetzelfde moment dat het broodje gezond op de toonbank wordt gelegd, komt een verse lading tonijnsalade binnen. Geweldig! Kun je toch nog het broodje eten wat je wenste! De lieftallige broodjesassistente is een andere mening toegedaan.
“Nee, sorry, het broodje gezond is al over de toonbank gegaan. Die mag ik niet terugnemen van de organisatie.”

Als de organisatie het zegt, dan gehoorzaam je. Zo is het. Mochten onze Oosterburen op een dag weer een bepaalde neiging tot annexatie niet kunnen onderdrukken, dan ligt het bruine hemd gestreken en wel voor je klaar. Moffenhoer.



Ongetwijfeld zijn er genoeg mensen die het een fantastische happening vonden, Loveland. Je hebt ze er immers altijd wel tussen zitten. Toch. In dit specifieke geval: welke drugs hebben jullie in godsnaam gebruikt? Nee, echt.

Denkend aan Loveland 2008, kan nu wel al gesteld…

…Even serieus! Wat hebben jullie gebruikt? Is nieuwe hè? Waar haal je dat?
Want wie weet heeft de organisatie er iets aan…

dinsdag 31 juli 2007

Het-betere-huis-tuin-en-keuken-schelden

Zoals de titel verraadt gaat dit over schelden. Ik wilde dus graag beginnen met een kwinkslag naar de Bond tegen het Vloeken. Tot ik me realiseerde dat vloeken niet hetzelfde is als schelden. Maar gelukkig blijken de bewakers van goede zeden de beroerdste niet:

“De Bond tegen het vloeken is een organisatie die zich inzet voor respectvol taalgebruik, zonder vloeken en schelden.”

Laat ik kort zijn over de Bond tegen het Vloeken. De Bond tegen het Vloeken is een eikel. Wat mij betreft heeft het evenveel bestaansrecht als een Bond tegen Moederkoeken. Maar vooruit, laten we eens met ze meedenken. Doe gewoon net of je in een improvisatieklas van de toneelschool zit:
“…En jij…jij bent een hoeksteen, ok? Een hoek-steen.”

Heb ik gedaan en geloof me, is een stuk eenvoudiger dan je denkt. Soms staart een "goed" scheldwoord je namelijk recht in het gezicht. Al jaren. Alleen had je het al die tijd te druk met blasfemistische beslommeringen om het te zien.

In en rondom het huis liggen ze namelijk voor het oprapen. Woorden en woordconstructies die in de juiste context en met de juiste intonatie – verveeld en plat Amsterdams – een bijbaantje als scheldwoord krijgen.

Neem de volgende termen op je gemak even door en plaats ze vervolgens in de daarvoor bestemde ruimte.

[1] PollepelBroodtrommelTheelepelTheemutsDroogtrommelDroogrek

“Nee jij trekt volle zalen, [vul in]”

[2] TuinstoelEierdopOvenwantBadmutsWasmandPlakband

“Hé [vul in], hoe vind je zelf dat het gaat?”

[3] HarkPleisterBezemsteelWC-eendZeemleren lapTuinset

“Kijk ‘m nou staan die [vul in], het ziet er niet uit.”

Naast bovenstaande juweeltjes heb je natuurlijk ook nog de speciale categorieën. Denk aan woorden die volledig autonoom naar het front kunnen. Het enige dat je hoeft te doen is het woord begeleiden met een kort, geïrriteerd uitademen door de neus:

“… Druiprek.”
“… Pannelap*.”
“… Douchekop.”
“… Afzuigkap.”
“… Trekzalf.”
“… Crackhoer.”

Daarnaast heb je nog de woorden die eindigen op -er. Daar kun je voor het cynikomisch effect natuurlijk de Van Hanegem regel op toepassen: -er + t.

GrasmaaierVaatwasserZwabberOnderzetterStofzuigerDeegroller

“Wat denk je zelf? [vul in + t].”

De pestpleuris. Zeg nou zelf, het zou godverdomme toch schitterend zijn als we elkaar vanaf nu op deze manier bejegenen? Tering, allejezus mooi zeg ik je.


Goed. En nou naar buiten en toepassen. Brillekokert*.




*De 'n' is bewust weggelaten, pannekoek.

woensdag 25 juli 2007

Bejaarden verdienen bloed aan hun handen

Genoeg mensen vinden dat bejaarden onnodig ruimte innemen. Ze ruiken muf, zijn hulpbehoevend én koppig, rijden 60 op de snelweg, kankeren op zo’n beetje alles… Tja, lijkt inderdaad voldoende munitie op te leveren om je af te vragen: wat moet je ermee, wat heb je eraan?

Laat het hier en nu voor eens en voor altijd worden opgetekend dat dit onzin is. Bejaarden zijn briljant. Al is het alleen maar omdat je er ooit zelf één bent. En dan naar hartelust zult kankeren op zo’n beetje alles. Waarom? Omdat het kan. Omdat je dan een oude zemelaar bent. Maar vooral omdat het zo ontzettend terecht is. Die beloning voor een leven lang leven. Want welbeschouwd hoor je als oudere de meeste inbreng te hebben. Precies, zoals een stamoudste.

Die indianen mogen er qua landje veroveren dan wat bleekjes opstaan, van hiërarchie hebben ze wel degelijk kaas gegeten. Mochten er bussen rijden in het reservaat, denk maar niet dat Stugge Bizon moet staan terwijl alle Hiawatha’s met hun voeten op de bank zitten. Stugge Bizon zit lekker in z’n eentje in de vierzits. En als ‘ie zich stoort aan een paar kutindianen, dan maant hij de chauffeur de bus te stoppen. Waarop ze lekker kunnen gaan lopen. Want Stugge Bizon is stamoudste. En heeft bovendien veel meer peyote gegeten. Respect is aldus op z’n plaats.

Ironisch genoeg is dit waar jongeren om plegen te vragen. Op basis waarvan weet niemand. Want we kunnen er kort over zijn. Jongeren zijn over het algemeen kutkinderen. Hebben in principe nog niets gepresteerd, of beter, zijn nog van geen enkele waarde voor de maatschappij geweest. Vragen daarentegen wel veel van diezelfde maatschappij. Terwijl de regel kinderlijk eenvoudig is: wat je erin stopt, is wat je eruit haalt. Een groep die er wél veel heeft ingestopt? Inderdaad, bejaarden. U mag door naar de volgende ronde.

Een groep die onnodig ruimte inneemt? U kunt nu uw joker inzetten. Jazeker, het antwoord is jongeren. Gaat u mee naar het finalespel?

Wat te doen met bovenstaand ‘probleem’? Eenvoudig. Geef bejaarden de beloning waar ze recht op hebben. Geef ze de munitie om ‘het’ op te lossen…Geef ze echte munitie. En een licentie, met daaraan gekoppeld een ‘oplosquota’. Een uiterst doeltreffende manier om de maatschappij in balans te houden. Aan de bovenkant gebeurt het op natuurlijke wijze, aan de onderkant helpt diezelfde bovenkant een handje.

De mogelijkheden zijn eindeloos. Veteranen met een verleden als scherpschutter worden met een fles jenever tegen het trillen op allerlei daken gestald. Ontspoorde jeugd wordt niet meer naar de Glenn Mills School gestuurd. Ze mogen zich direct melden bij het bejaardentehuis, waar ze standrechtelijk worden gefusilleerd door degene die met bingo wint. Op het rolstoeldek in voetbalstadions worden de oudjes met hun rug naar het veld geposteerd. Bij relletjes wordt de trekker overgehaald als ware het Gerd Müller in zijn beste jaren. Probleemwijken? Niet meer na enkele nietsontziende drive by’s in scootmobiels.

Denk niet in problemen. Denk in oplossingen. Vergeet probleemjongeren. Verwelkom bejaarden. En wat misschien wel het allermooiste is: je hebt eindelijk iets om naar uit te kijken als je écht oud wordt.


Tot dan.

woensdag 18 juli 2007

I love crackhoeren


Onlangs werd ik van meerdere kanten geconfronteerd met dezelfde vraag: wat heb jij toch met crackhoeren? Zoals je het nu leest, klinkt dat vermoedelijk niet eens als een heel vreemde vraag. Er van uitgaande natuurlijk dat je bent behept met een niet al te dorps referentiekader.
Kom op, ook jij hebt weleens nagedacht over crackhoeren. Of over crack. Of over hoeren. Zoals je ooit ook hebt gemijmerd over dominante dwergsex. Maar voor we afdwalen, terug naar de vraag die er ligt. Wat heb jij toch met crackhoeren? Excuus…voordat je dichter bij jezelf komt dan strikt comfortabel is: wat heb ik toch met crackhoeren? Want gegeven, ik wil ‘haar’ nog weleens terug laten komen. In wat we voor het gemak grapjes kunnen noemen. Maar hoe vaker de grap, hoe groter de waarheid. Of daaromtrent.

Op zich is het af te doen met een eenvoudig beroep op beroepsdeformatie. Het bekt gewoon heel erg lekker. Zowel ‘crack’ als ‘hoer’ zijn op zichzelf staand simpelweg fijne, korte, krachtige woorden. Bovendien hebben beide ‘bagage’. Een associatieve stroom van hartverscheurende ellende..verankerd als het konthaar van een gepensioneerde Zuid-Europeaan. Breng die twee woorden dus samen en je krijgt een geheel dat meer is dan de som der delen. Heel Geschtalt allemaal.

Maar…de eerlijkheid gebied me te zeggen dat dit niet de volledige waarheid kan zijn. Althans, het zou me verbazen. Want nadat de vraag was neergelegd kon ook ik een warempel “Ja, wat héb ik eigenlijk met crackhoeren?” niet afwimpelen. Daarnaast vroeg ik me af of ik de bezorgdheid van de vragenstellers diende te delen. Voor je het weet leidt een zielenzoektocht tot confronterende onthullingen. Dat je je vriendin liever wat tandelozer ziet. Dat ze eerst even hartgrondig rochelt voor ze aan het pijpen slaat. Of dat – hoewel je er nu niets meer van ziet – je moeder in haar jeugd… Nee. Nee. Mam, sorry. Het dramatisch effect gaat niet voor alles. Nogmaals, sorry.

Ik ben er oprecht over gaan nadenken. Op het toilet. Waar de één leest, de ander sjeest en weer een ander denkt. Soms doe ik het laatste. Eerlijk gezegd brandde het lampje vrij vlot. Ik herinnerde me de documentaire over crackhoeren in Amerika. Verloren vrouwen, volhoudende vrouwen, volgespoten vrouwen. Die van alle schoonheid gestripte zelfkant. Triest, walgelijk, fascinerend. De crackhoer en haar klant zijn symbolisch voor de mensheid die het dichtst bij haar ware aard komt. De mens als dier. Instinctief, overlevend, de ratio negerend...

De crackhoer. Die keer op keer haar rug recht…om weer op haar knieën te gaan. De romantiek van de tragiek. Alle moraliteit ten spijt: I love crackhoeren.

Ik kan er niets aan doen. En voel een t-shirt aankomen.

woensdag 11 juli 2007

Generatie XL


Wat is eigenlijk de tegenhanger van leedvermaak? Geen idee, eerlijk gezegd. Leed²? Wie weet. Feit is dat je soms zomaar oog in oog staat met leed waar je bepaald niet om kunt lachen. Sterker nog, je wíl er niet eens om lachen. Want hoe fout je humor ook mag zijn…je weet: dit is heel, heel erg.

Nu verkeer ik in de ongelukkige omstandigheid dat ik de laatste tijd vaker met dergelijk leed wordt geconfronteerd dan me lief is. Dan kun je maar één ding doen. Luisteren naar je innerlijke sofa. Even ventileren en weer doorgaan.

Goed! Dat doen we dan maar hè!
Wat is godverdómme het excuus om je na een bepaalde leeftijd volledig te laten gaan?! Om met twee kinnen vermoeid achter je kinderwagen te hangen?? Om daarbij een driekwartsbroek te dragen... Waardoor harde, grote en witte..vooral witte, kuiten op straat komen te liggen! Witte kuiten met blauwe aders! Blauwe aders die ongetwijfeld doorlopen naar dat groteske witte excuus van een ree…

Mijn innerlijke sofa zegt dat ventileren ook met innerlijke rust gepaard kan gaan.


Goed.
Ooit groeide ik op in een groeikern. Laten we deze voor het gemak Purmerend noemen. Later verhuisde ik naar een grote stad. Laten we deze voor het gemak Amsterdam noemen. Anderen, waarmee ik opgroeide, verhuisden niet. Dat kan.

Zo val je elkaar jarenlang niet meer lastig. Tot je op een gegeven moment een relatie krijgt met je jeugdliefde. Die jarenlang niet ver van je vandaan woonde in de grote stad. Maar die je pas weer tegen het lijf loopt wanneer zij alweer is terugverhuisd naar die groeikern. Dat kan.

Wat ook kan is dat je dan weleens boodschappen gaat doen op zaterdag. In die groeikern. In de Albert Heijn XL. Dat is inderdaad een hele grote Albert Heijn. En op zaterdag doen gezinnen daar hele grote boodschappen. Nou en of.

Telkens weer haal ik mij in mijn hoofd

Dat ik die hemel krijg die mij wordt beloofd
Telkens weer wordt alle blauw weer grauw
Sta ik teleurgesteld buiten in de kou…
[Willeke Alberti – Telkens Weer]

Telkens weer kom ik daar anderen tegen. Van vroeger. De één wat bekender dan de ander. Zo goed als allemaal zijn ze ten prooi gevallen aan de gevaarlijkste aandoening die een ieder na zijn of haar dertigste kan oplopen: het verval. Het goddeloze – zo kan ‘IE het immers niet bedoeld hebben – verval.

Buiken. Mijn god wat een buiken. Van mannen waar je vroeger nog weleens tegenop keek. Omdat ze destijds heel wat meer brommers kiekt’n. Nu? Buiken. Dramatische buiken achter de kinderwagen. De blik op eindig.

Konten. Ook. Verschrikkelijke konten. Van vrouwen waar je vroegen nog weleens brommers mee wilde kiek’n. Barbamama bewaar me. Die totale overgave..nee, opgave.

Want dat is het. Niets meer en al zeker niets minder. De reden? Ik kan er maar één bedenken. Ze hebben dat ‘gezin’. Of die ‘relatie’. Hoe dan ook, ze zijn ‘onder de pannen’. Het hoeft, kortom, allemaal niet zo meer.

Fout! Fout-fout-kastijd-me-en-noem-me-shirley-fout! Wil je de rest van je leven aanschuiven achter die blauwgeaderde boterberg? Of met die blubberende ellende van een buik haar moestuintje aanharken? Nee. Natuurlijk niet. Maar je doet het wel. En nu is het te laat. Dergelijk verval kent geen comeback. Zodat je voor je überhaupt op de helft van je leven bent, the point of no return al hebt bereikt. Een pijnlijkere paradox is niet denkbaar.

Tegen iedereen boven de dertig die zich nog kranig weert daarom eenvoudigweg een ‘noodkreet’. Eentje uit het verleden. Die nu echter meer dan ooit dienst doet:

Geef nooit op!
[Peter-Jan Rens – Geef Nooit Op / Kinderprogramma]

De rest van mijn generatie, jammerlijk verworden tot Generatie XL, rest niets dan leed. In de vorm van een lied. Barbra bewaar me.

Mem’ries,
Like the corners of my mind
Misty water-colored memories
Of the way we were

Scattered pictures,
Of the smiles we left behind
Smiles we gave to one another
For the way we were

Can it be that it was all so simple then?
Or has time re-written every line?
If we had the chance to do it all again
Tell me, would we? could we?

Mem’ries, may be beautiful and yet
What’s too painful to remember
We simply choose to forget
So its the laughter
We will remember
Whenever we remember...
The way we were...
The way we were...
[Barbra Streisand – The Way We Were]



woensdag 4 juli 2007

Samen

Ik walg van jou.
Alleen het feit al dat jij
nu direct weer denkt
het kan
niet anders, of dit
gaat over mij en mij
alleen.
Blijkbaar sta je er
dus geen moment bij
stil dat ik misschien wel
doodgewoon hardop
in de spiegel kijk…

Zullen we het wegneuken?


vrijdag 29 juni 2007

De kleur van liefde


Terwijl ze lachend en verwachtingsvol omkijkt, neem ik het geheel nog eens goed in me op. Niet dat het ook maar iets verandert…Dit ga ik niet leuk vinden. Feitelijk vreemd, want in mijn jongere, laten we zeggen meer bionische jaren, had ik er geen enkel probleem mee. Geen enkel. Het kon me niet hard en bizar genoeg gaan. Wanneer de onderbuik het woord nam luisterde de rest. En die onderbuik nam geen gevangenen. Gaan, gaan, gáán..zolang het toegestaan was. Destijds met gemak vijf, zes keer achter elkaar. Maar ja, dat was vroeger…en op die begrafenis ben ik al te vaak geweest.

Ze lacht nog steeds. Een beetje pesterig ook nu. Ik haat haar. Haar denigrerende streling over mijn wang sla ik weg. En rot op met je tongzoen, denk ik, maar ik zeg het niet. Klik – klik – klik…ik zit vast. Kan geen kant meer op.

“Ben je er klaar voor schatje?”
“Heb ik nog een keus?”, mompel ik willoos.
“Nee. Weet je trouwens wat de kleur van liefde is?”
“Wat??”
Maar ze antwoordt niet, kijkt alleen gelukzalig omhoog.
Tak-tak-tak-tak-tak-tak-tak…tak…tak…tak…

Natuurlijk, anders beginnen we gewoon met het hoogtepunt. Waarom ook niet. Dit gaat hard aankomen. Mijn scrotum is te oud voor deze onzin. Ik wil hem met een klopje geruststellen maar kan er niet goed bij.

En…weg zijn we. Ik hoor haar gillen, kirren bijna. Ikzelf probeer te schreeuwen.
“Jezus, ik klink als een debiel!”, denk ik.
We gaan harder, harder…sneller, sneller. Ik snak naar adem.
“Whoehoe! Kom op!”, hoor ik haar schreeuwen.
Ik wil terugroepen, geen idee wat, maar probeer dat maar eens als je wereld op z’n kop staat.
“Hoe lang nog?”, denk ik. “Hoe lang nog?!”
Een volle minuut. Waarin ik hard heen en weer word geslingerd.
Links-rechts-links-rechts-links-links…
Ze blijft schreeuwen van plezier, ik kan inmiddels geen woord meer uitbrengen.
Dan..eindelijk. Het stopt. Met een zucht van verlichting - zo klinkt het voor mij althans - komen we tot stilstand.
Klik – klik – klik…de beugel gaat automatisch omhoog. Ik ben er klaar mee. Achtbanen kunnen structureel de pleuris krijgen.

“Nog een keertje?”, hoor ik haar opgewekt zeggen.
Ik kijk haar alleen maar aan. Wat denk je zelf?
“Ooh, schatje…vind je het niet meer leuk?”
“…”
“Geeft niks hoor, doen we het vanavond nog wel een keertje. Thuis.”
“Laat me met rust.”
“Hihi… Hé! En de kleur van liefde?”
“Wat?”
“Wat de kleur van liefde is...”
“Eh…”
“Groengeel, lief, groengeel.”
“Groengeel…”

Had ik al gezegd dat ik haar haat?

Hondenweer


= Kort verhaal =

Veel mensen hebben een hekel aan regen. Ik ook. Maar niet altijd. Nu is zo’n moment. De trein komt bijna tot stilstand en als kinderen aan het begin van een gymles probeert iedereen z’n plek te bemachtigen. Ik doe twee stappen naar voren, één opzij, en wacht. De regen daalt gulzig op me neer en ik verwelkom het. Ik heb geen douche-met-kleding-aan fetisj, maar de irritatie bij mede-forenzen verveelt nooit. Nog even en de deuren gaan open. En dan zal er iemand zijn die niet genoeg opzij stapt. Is het normaal al zaak snel een plekje te bemachtigen, dit hondenweer geeft de drang een extra zetje. Dat deze vorm van wegversperren averechts werkt is een terzijde. Het is het soort verlichting dat zich op dat moment in de schaduw van de opgetrokken kraag nestelt.

Mocht je er op kunnen inzetten bij je bookmaker…”Doe maar alles op die hangjongere met dat eeuwige petje”. Fout. Het is altijd de stoffige accountant, of iemand’s tante van middelbare leeftijd. Altijd. Net als met pedofielen pik je ze er ook hier niet uit op hun doorsnee gezicht.

Wat een onzettende ‘Julien’ ben jij, denk ik. Wat een ontzettende Franse lul.

Ik neem de concurrentie voor een tweezitter-alleen vluchtig in me op en gok op de gereformeerde hoerenloper – dat zie je dan weer wel direct – als stagnerende doorstroom-factor. Ik verlies. Een dark horse stapt op het laatste moment naar voren. Hij is jonger dan ik dacht. Geen pet. Wel een pak. Nieuw allerminst, maar alleszins een pak. Hij heeft geen jas aan. Dat irriteert me. Want het regent ronduit hard. En het gebrek aan jas zou erop kunnen duiden dat hij de regen nog liever neemt dan ik. En dat zou impliceren dat we iets gemeen hebben. Ik heb niets gemeen met personen die het geduld niet kunnen opbrengen anderen eerst te laten uitstappen.

Los daarvan… Het pak wordt afgemaakt met een baard. Geen baard met ballen, zoals die Grizzly kerel vroeger op TV. Die aimabele zonderling die prima om kon gaan met beren. Het is zo’n laf, bijgehouden baardje. Standje 2 of 3 op het scheerapparaat. Walgelijk. De bril erboven verrast nergens. Zwart montuur, retro. Voorbehouden aan Elvis Costello, Art-Directors en, zo is het natuurlijk ook, mooie vrouwen. Zijn kapsel? Inderdaad, de net-uit-bed look. Er zijn haarproducten die echt zo heten, in het Engels dan. Just-out-of-bed wax. Wie verzint zoiets? Zelden van een paradoxaler product gehoord. Maar hij gebruikt het, de lul. Zoveel is zeker.

Ik blijf hem aankijken. Ramptoerisme ontmoet masochisme. En ik zie het. Ik zie wat de typering afmaakt. Hij heeft alles van..nee is..zo’n Franse acteur. Die drie kwartier lang aan één stuk sigaretten rookt. Zonder ook maar iets te zeggen. Wel veel kijken. Heel gekweld. Doet deze ook. Een beetje de stadsdichter uithangen, maar iets op papier krijgen, ho maar. Een stadsdenker dus. Maar waarover dan, behalve over gemaakte nonchalance. Wat een onzettende ‘Julien’ ben jij, denk ik. Wat een ontzettende Franse lul. En wat is dat, terzijde, een ontzettend pleonasme.

Ik zit. Vooralsnog alleen. Heeft ook alles te maken met houding. Althans, ik heb mezelf wijsgemaakt dat ik die kunst aan het verfijnen ben. Maar ongetwijfeld speelt toeval een grotere rol. Maakt niet uit. Iedere liefhebber van welk spel dan ook heeft een systeem. Tenminste, op het moment dat het positief bevestigd wordt. Werkt het systeem niet, dan is het gewoon een kutspel. Julien zit, met het gangpad ertussen, naast me. Dat is logisch. Zo werkt dat. Naast hem zit een meisje. Ze kijkt naar buiten en lijkt vooralsnog mooi. Dan draait ze zich om en verdomd, ze is ook mooi. Of mooi, ze heeft iets, absoluut. Haar vingers gaan naar haar mond en ze begint op haar nagels te bijten. Op zich niet erg. Je hebt twee soorten nagelbijters. Verslaafden die voor huid en haar gaan en zenuwenlijers. Helaas is zij van de laatste overtuiging. En zo wordt iets ineens weer niets.

Ze kijkt de Franse lul aan en ja hoor, een twinkeling. Ook dat was te verwachten. Hij kijkt kort terug waarop ze direct haar ogen neerslaat en weer aan haar vingers begint. Je weet gewoon dat ze het type meisje is dat zich – heel teder, dat wel – door Julien voor het eerst in haar kont laat neuken. En alleen omdat hij op een avond op het dak van een of ander gebouw voor zich uit staat te staren en tegen haar zegt: “Weet je, als de wereld vanavond zou vergaan, zou ik daar vrede mee hebben.” Je gelooft het niet, maar het gebeurt. Gewoon waar je bij staat. Walgelijk. Ik besluit te doen of Julien en zijn kontneukmeisje helemaal niet naast me zitten. Indachtig Mickey Rourke als Charles Bukowski’s alter ego in Barfly: “Het is niet dat ik mensen haat, ik lijk me gewoon beter te voelen als ze niet in de buurt zijn.”

De deuren sluiten opgelucht en naast me zit nog steeds niemand. Uitstekend. Zo heb ik het graag. Zo heb jij het graag. Muziek op, half uurtje uit het raam staren en het is alsof het nooit gebeurd is. Run For Your Life van The Beatles blijkt bovenaan de shuffle pikorde te staan. Wederom uitstekend. In de weerspiegeling van het raam beantwoord ik mijn glimlach en ik sluit mijn ogen. Het is daar donker, allicht. Maar als ik me niet vergis wordt het ineens nog wat donkerder… Ik open mijn ogen en zie waarom. Een immense vrouw staat op het punt naast me te komen zitten. Imméns. Ik bid, maar het is te laat. Bovendien geloof ik niet. Wat ik ook niet geloof is hoe ontzettend dik ze is. Zel-den gezien. Zoveel vrouw. Ik realiseer me dat het weleens een lang half uur kan gaan worden.

Natuurlijk, wat is een half uur op een mensenleven? Niet meer dan een natte wind van een amoebe. Maar ga eens voor de lol een half uur lang naar een auto-alarm luisteren dat om de twee minuten afgaat. Of kijk een half uurtje naar iemand die een pedicure krijgt. Je ligt er direct af. En ik moet een half uur volledig in het nauw naast deze vrouw zitten. Een ontzettend dikke vrouw die, hé, waarom ook niet, een puddingbroodje eet. Een godverdomd puddingbroodje. Mijn American Pie uit de jaren ‘80. Wordt hier als een weerloos zeehondje verslonden door een orca. Ik wil huilen, maar kom niet los.

Ik herhaal ‘Method Acting, Method Acting’ in mezelf als een mantra, adem diep in en draai me naar haar toe.

De eerste tien minuten vallen mee. Mijn aanpassingsvermogen is beter dan ik dacht. Het middengedeelte van de rit wordt al een stuk lastiger. Ik kan mijn gedachten gewoonweg niet uitschakelen. Het is er. Zit er. Zij is er. Zit er. In mijn persoonlijke ruimte. Als ik normaal iemand zo dichtbij laat ben ik verliefd. Het lullige is, het is niet alsof ze deze bewust schendt. Het is haar westvleugel die zich tegen me aan heeft gevleid en ik betwijfel of ze het voelt. Mijn geweten vertelt me dat ik haar overgewicht niet mag veroordelen. Doe ik normaal ook niet. Maar het komt door dat puddingbroodje. Niet het sentiment daaromtrent overigens. Maar het impliceert – voor mij in ieder geval – dat ze niet gebukt gaat onder een luie stofwisseling, maar gewoonweg teveel eet. Dan gaat het dus ineens over karakter. Over karakter mag je oordelen. Mijn schuldgevoel ebt weg, mijn irritatie neemt toe. Een doorbraak uit de reiswereld schiet me te binnen. Uitzonderlijk dikke mensen dienen niet één maar twee stoelen te reserveren in een vliegtuig. Volkomen logische doorbraak. Die vreemd genoeg beperkt is gebleven tot de luchtvaart.

Nog vier minuten. Dan stap ik uit en is het alsof het nooit gebeurd is. Tenzij… Wat me er toe brengt weet ik niet, maar ineens hoor ik mezelf zeggen: “Mevrouw, heeft u een kaartje moeten kopen voor dit vervoersmiddel?” Ze kijkt me even vreemd aan, maar antwoord bevestigend. Ik hoor mezelf vragen hoeveel ze er dan heeft moeten kopen, om na haar antwoord de ingeslagen weg te beëindigen met de vraag of dat er, nu ja, niet minimaal anderhalf hadden moeten zijn. Niet goed. Vrouw niet blij. Mijn inwendig gegniffel verdwijnt vlot als ik me realiseer dat ik nog drie minuten naast haar moet zitten. Naast een vrouw die niet alleen boos is op mij, maar door mijn confronterende opmerking ook op haar zelf. Want ze weet dat ze te dik is. Al jaren. En heeft dat aan haarzelf te danken. Bij mensen die boos zijn op zichzelf moet je zover mogelijk uit de buurt blijven. Die woede keert zich altijd naar buiten. Altijd.

Ik schiet in overlevingsmodus. Ergens, ooit, in een of andere oorlogsfilm heeft iemand gezegd dat je verwarring moet creëren. Om vervolgens in het opgetrokken rookgordijn te verdwijnen. Ongeschonden. Klinkt goed, denk ik. Op papier. Maar als ik naast me kijk heb ik nog een goede zeven seconden om het in de praktijk te brengen. Mijn hersenhelften werken eendrachtig samen. Vrouw. Boos. Groot. Gevaarlijk. Check. Dus? Bloemen? Chocola? Puddingbroodje? Oprah? Wellicht. Maar niet aanwezig. Geen van de opties. De vrouw draait zich inmiddels dreigender naar mij toe. Feromonen, schiet het koortsachtig door me heen, feromonen. Uit het niets stapt één woord naar voren in m’n bovenkamer.

Tongzoen.

“Tongzoen??!!”, denk ik.
“Ja! Een gepassioneerde tongzoen! Je wil hier toch uitkomen?!”
Dat wil ik. Ongeschonden. Method Acting en Happy Place herhalen zich als een mantra. Ik adem diep in en draai me naar haar toe.

Ze schrikt en houdt haar arm uit maar ik pak haar pols en houd haar arm in bedwang. Niet aggressief, wel voldoende. Het lijkt alsof ze iets wil zeggen maar ik ben haar voor. “In het echt ben ik veel aardiger, echt…”, fluister ik haar toe, waarna ik mijn mond op de hare zet. Ik proef suiker, maar ben er niet vies van. Ik kus haar eerst zachtjes. Geen tong nog. Daarna leg ik haar bovenlip als een mandarijnpartje tussen mijn lippen en glij met het puntje van mijn tong langs de binnenkant. Haar arm hangt slapper in mijn hand. Ik hap nu op haar bovenlip en daal in een beweging af naar haar onderlip, waar ik hartstochtelijk in bijt. Haar arm worstelt zich uit mijn grip en haar hand vouwt zich om mijn achterhoofd. Haar dikke vingers strelen mijn schedel. Ik dring haar mond binnen met mijn tong, die direct vurig verstrengeld raakt met die van haar.

Doe de voor de hand liggende filmkus, denk ik. Eerst trek ik me terug. Daarna kijk ik haar diep en een beetje verward in de ogen. Haar mond hangt open, ze hijgt. Onze blikken ontmoeten elkaar nog enkele seconden en ze trekt me weer hard ‘in haar’. We tongzoenen als ware het een kwestie van leven en dood. In mijn hoofd tel ik af. Nog vijf seconden. Mijn hand glijdt naar haar nek en grijpt hard in het haar dat daar hangt. Ik trek haar hoofd van me af. Een sliert kwijl verbindt ons nog heel even.

Als ik grijnzend over haar heen klim zegt ze niets, en ik besluit het niet af te wachten. Met mijn mouw veeg ik mijn mond af, als een klein kind dat net een lunchbeker vol chocolademelk met twee handjes soldaat heeft gemaakt. Julien kijkt verbijsterd. Het nagelbijtstertje grinnikt. Niets wordt weer iets. Ik loop de trein uit. Buiten komt het nog altijd met bakken uit de hemel. Terwijl ik met mijn tong mijn mond en alles waar ik bij kan schoonlik, tikt een gedachte me op de schouder. “Zij mag dan een zeug zijn, jij bent een hond.” Ik glimlach, draai me om en loop kwispelend richting stationshal.


woensdag 27 juni 2007

Liefde...wat is dan liefde?




Doe maar doodgaan


Waarom laten pakketbezorgers altijd een briefje achter waarop staat dat ze het de volgende dag rond dezelfde tijd nog een keer proberen… Droop er stront uit de brievenbus die de indruk wekte dat ik morgen weleens de godganse dag thuis aan de poeperdeplops zou kunnen zitten?

Waarom zegt het gros van de vrouwen in de videotheek altijd: “Ik weet het niet zéker nee, maar volgens mij heb ik ‘m nog niet gezien!”… om een kwartier voordat de film is afgelopen tot de ontdekking te komen dat “Oh ja! Hihi…” dit wel zo is? Sodemultitask een eind op.


Waarom zijn er nog steeds mensen op housefeesten die vragen of je weet wie er ‘nu’ draait…ik heb het nooit geweten, ik wil het niet weten en al weet ik het wel waarom zou ik het er dan ooit over willen hebben, knuffelende griezels?

Waarom antwoorden vakkenvullers op de vraag of een artikel er nog is steevast met “Ja..uh..als u het niet zit liggen zal het er wel niet zijn…”. Kan hetzelfde over je hersens worden gezegd, nageboorte?

Waarom lijken lelijke meisjes met grote zwarte zonnebrillen altijd een stuk minder lelijk? Als je op zoek bent naar ‘accessoires’ waar iedereen écht wat aan heeft, neem dan gewoon grotere tieten. Ook daarmee zul je op het eerste gezicht een stuk minder lelijk ogen.

Waarom leven horeca-medewerkers in de veronderstelling dat ze vanwege hun werk verheven zijn boven hun clièntele? Je bedient. En bent afhankelijk van onze fooi om ook eens een weekendje naar Center Parcs te kunnen. En ik zei drie ijsklontjes, prutser.

Waarom, kortom, blazen bepaalde iemanden niet gewoon volkomen altruïstisch in hun slaap hun laatste adem uit? Ik beloof dat het heel druk wordt op jullie begrafenis.

I ain’t laughin’, nigga…

Begrijp me niet verkeerd. Puur als muziekvorm beleef ik net zoveel plezier aan een ruffe rap als de next wigga. Maar er is één fenomeen waar ik keer-op-moederneukende-keer tegenaan loop, dat me krankzinniger maakt dan muffe crack. Dat vette lachje. Dat-vukking-vette-kut-lachje dat zo’n beetje in elke ‘phatte’ track zit. Meestal aan het eind. Beetje geneger-dit, geneger-dat..huhhuh..hehehe..hel ja, negert. En hoe vaak ik ook luister, geen godverdomde grap te horen. Is in geen ghetto of wegen te bekennen. Dan vraag ik me dus af, nigga, heb jij soms de lach aan je kont hangen?

Dat is, zeg maar, dat gebied boven je Karl Kani broek. Ik hang m’n broek ook weleens lager dan de fabrikant in gedachten had. Maar met een lach is dat zelden tot nooit gepaard gegaan. Of is het wellicht dat je door die broek te low riden aan de voorkant continu die immense orka ziet hangen? Die gebronsde puddingbuks die je zonder rollator de studio niet mee in krijgt? Want dan ben ik wel thuis. Allicht dat ik in zo’n situatie een vette lach ook niet zou kunnen onderdrukken.

“Kijk ‘m nou hangen, die enorme doorbakken shoarmarol! Nee serieus! Kijk nou man. Gódverdómme!”

Zo beschouwd wordt het laatste lachje waarmee ik geconfronteerd werd me ineens ook volkomen duidelijk. Volkomen. Aan het eind van “I Know What You Want” van Busta Rhymes en Mariah Carey kan Miss Chipmunk haar helaas welbekende hoge noot niet laten liggen. Dit verleidt Busta tot een shiiiit-bitch lachje, waarna hij bevestigt dat hij-wel-wist dat ze die hoge noot nog even zou laten horen.

Gee, G, je meent het. Maar om te lachen was het niet. Sterker nog, ik wel kan janken, Prutsa. Tenzij…precies. Tenzij Busta zijn naam eer aandeed op baby’s Reef©-waardige back. Want kille jongen die zo’n noot emotieloos ondergaat als hij en lil' busta daar verantwoordelijk voor zijn…

Enniehoe, laten we eerlijk zijn. Die lach heeft niets met die enorme vleeslul te maken – het eventuele mythe-gehalte ervan buiten beschouwing latend. Het heeft te maken met die grote wieldop, die brute bubbelbad, die neukende goudklompje op die vinger. Kortom, om die spiegeltjes en die kraaltjes. Je weet toch.

Dus, bruddas, laten we het volgende afspreken. Je lacht je alleen nog de 8-balls uit de broek vanwege al die niet-strafbare breezah-bitches die zich met busladingen tegelijk komen laten exploiteren. En verder krijgt dat walgelijke lachje 25-to-life in Attica.

Aight?
Aight.

Slow Food

= Based on a true and truly (well, kinda anyway) amazing story =

Zo nu en dan wordt je geconfronteerd met situaties waar je met de beste wil van de wereld gewoon niets van kunt maken. En neem dat niets vooral letterlijk. Dat heeft niets met onwil te maken. Het is puur een kwestie van iets totaal niet begrijpen. En zie dat totaal vooral in z’n totaliteit.

Plaats van handeling? Een volle streekbus. Kortom, zitten waar je zitten kan en accepteren wie je directe reisgenoten zijn. Mijn directe reisgenote bleek bagage te hebben die mij tot in lengte van dagen zal verwonderen. Nog voor ik ging zitten werd ik al geconfronteerd met een weeïge walm. Een walm die ik helaas uit duizenden herken… Dat misselijkmakende mengsel van foam verpakking en fastfood, gevangen in een papieren zak. De trieste geur van uitstervend regenwoud.

Tegenover mij zat een authentieke Big Momma, met twee goedgevulde zakken vol hoogstandjes van de Burger King tussen haar dijen geklemd. Ze zat het niet ongegeneerd naar binnen te werken – wat me eerlijk gezegd ook wat te gortig leek, zelfs voor iemand van haar postuur – dus op die klamme lucht na nam ik er geen aanstoot aan. Maar tegelijkertijd riep het wel een uitermate valide vraag op:

Wanneer zou dit dan wel gegeten gaan worden?

Wetende dat de e.t.a. toch minimaal 25 minuten bedraagt, dacht ik: wat ooit ga je straks met dat eten doen? Nee, serieus. In de magnetron? Au bain-marie?? Het moet hoe dan ook een walgelijk laffe prak opleveren. Als een necrofiel die z’n laatste verovering vooraf nog éven onder de zonnebank legt.

Het erge is, thuis zat er natuurlijk hongerig kroost vol smart te wachten. Tot mama thuis zou komen. Mét eten. Misschien had ze zelfs wel al naar huis gebeld: “Vanavond eten we lekker van de Burger King!”. Broertjes die elkaar kort daarvoor nog naar het leven stonden vallen elkaar triomfantelijk in de armen, hun zusje begint huppelend de tafel te dekken…Hoe meer ik erover nadenk...hoe meer..het..het is verschrikkelijk. Ik hoop haar ooit nog eens tegen te komen. Want ik moét het weten: Waarom?? In welk parallel universum had je gedacht dat het warm zou blijven?!

Burger King heeft overigens nog het geluk dat dit zich in Nederland afspeelde. In Amerika hadden ze een peperdure civiele rechtszaak aan de broek gehad. Want waar wordt benadrukt dat fastfood snel afkoelt? Het leed wanneer je nietsvermoedend je eerste hap neemt... “Three million, your honour!”

Laat Burger King, of welke terroristische fastfood organisatie dan ook, zichzelf en iedereen daarom een plezier doen. Zodat er in de toekomst niet nog meer kindertjes met knorrende maagjes van een wel heel koude kermis thuiskomen. Voortaan staat er gewoon op elke papieren fastfood zak het volgende:

This bag of filth will self-destruct in 5 minutes.
Thank you, drive through!