vrijdag 22 februari 2008

Jij, van de motorkap


Achttien jaar geleden, bijna exact zelfs nu ik erover nadenk, fietste ik met jou achterop. Ik fietste hard. Boerenjongens hard. De zenuwen van een zestienjarige jongen die het misschien wel voor het eerst zou gaan doen vonden een uitweg in de pedalen. Of jij even nerveus was weet ik niet. Je was twee jaar jonger, maar zoals alle meisjes op die leeftijd was je twee jaar verder en daarmee was de stand dus gelijk. Dat de kans bestond dat jij mij zou ontmaagden – en niet andersom – zal je echter ongetwijfeld een psychologisch voordeel hebben gegeven.

Je droeg een uitermate groene houtje-touwtje jas. Als ik je daar wel eens aan herinner moet je altijd hard lachen. Je vindt het een verschrikkelijke jas. Ik niet. Ik vind ‘m fantastisch. Dat de jas die avond improvisorisch dienst deed als laken draagt wellicht bij aan de warme herinnering nu. Ik sluit dat niet uit.

Hoe de avond precies verliep weet ik niet meer. Althans, de aanloop er naartoe. Ik denk dat we de tijd hebben gedood. Met gesprekken die je als zestien- en veertienjarigen voert. Ik kan me er niet direct een voorstelling meer bij maken. Tegelijkertijd vermoed ik dat het niet eens heel veel verschilt met de gesprekken die je als dertigennogwatjarigen hebt. De inhoud zal zich begripvol hebben opgehouden in de schaduw van de anticipatie. Heimelijk wachten tot we je vriendin naar de bus moesten brengen. Daarna hetzelfde volslagen onlogische rondje ‘om’ als de week ervoor. Moed verzamelen dient niet lichtzinnig te worden opgevat.

Tijdens het rondje vertelde ik je over de hoeren die er ooit, vroeger, schenen te hebben gezeten. Speciaal voor de boeren, die na een knuistig stukje handjeklap op een kraakheldere dinsdagochtend slechts twee dingen wilden. Jonge jenever en een blozende kut. Of ze er echt hebben gezeten durf ik niet te zeggen. Het is wel zoals het mij ooit verteld is. En de overlevering, welke ook, is heilig. Niet voor niets zegt men ‘Zo wil de overlevering’. Het was hoe dan ook een verhaal waarmee je aan kunt komen in die situatie. Volgens mij moest je er om lachen. Het zou mij ook niet verbazen als het een effectief aphrodisiac is, denken aan hoeren. Als piepkleine porno op het geestesoog.

Inrit vrijlaten. Het stond op het bordje waar je voor ging staan. Met je armen gespreid sprak je met de stem van het kind dat je was. ‘Je mag er niet in!’. Logischerwijs leidde het tot de eerste kus. Strikt genomen gebeurde dit de week ervoor, maar omdat het beter in het verhaal past en jouw herinneringen hier en daar vluchtiger zijn gebleken, is het een vrijheid die ik me veroorloof.

Op dit exacte moment – ik lieg niet – schiet mij te binnen dat ook de tweede kus daar plaatsvond. Het kan natuurlijk de waarheid zijn die zich schikt naar de anekdote, maar wat geeft het. We zoenden, en liepen toen door naar een steegje enkele meters verderop. Het lag naast het snookercentrum en leidde naar een soort open garage. Ik zou er veel voor over hebben me het merk auto te herinneren. Dat ik kon zeggen: ‘Het was een Ford Taunus.’ Of een Datsun. Ik hoop dat het een Volvo 240 Station was.

Laat ik kort zijn over ons consumeren. Het was typische tienersex. Hierbij aangetekend dat ik de tijdsgeest in acht neem. Er kwamen geen ‘treinen’, ‘sandwiches’ en ‘gehusselde salades’ aan te pas. Ik herinner me drie dingen helder. De verbazing, ik weet even geen beter woord, op het moment dat ik iets minder jongen werd. Warme bosbessentaart. Daarna, het blije besef. Geneukt. Ik had geneukt. Want zo is het natuurlijk ook op die leeftijd. Miljoenen jongens hebben even zovele meisjes gevingerd in steegjes over de hele wereld. Maar het aantal orgasmes zal ongetwijfeld op één zo’n vinger te tellen zijn. De volgende dag verslag aan de achterban. ‘En?’. ‘Gevingerd’. Dat telde net zo zwaar. Het laatste dat ik nooit zal vergeten is de vraag die ik je na afloop stelde. ‘Voelde je het?’, daarmee doelend op mijn orgasme. Ik weet niet of je dat nog weet. Het was ter bevestiging, denk ik. Vastleggen dat het echt gebeurd was.

Ik was verliefder. Het mooiste meisje van de andere school, van alle scholen eigenlijk. Het was alleen verboden. En daarmee kansloos. Niet veel later waren ‘we’ dan ook voorbij. Langzaam maar zeker verdween je uit beeld. Ik heb nog een meisje versierd dat me aan je deed denken.

In de zeventien daaropvolgende jaren heb ik je ongeveer vijf keer gezien. Voor mij hadden al die keren iets speciaals. Ik denk niet dat het was omdat je mijn eerste was. Ik denk dat een verliefdheid die gedwongen wordt te verdwijnen nooit helemaal weggaat. Het wordt een sluimering. Een schijndood. De laatste van die vijf keer veranderde er iets. Je zag mij anders. Er miste iets. Haar en babyvet. Mannen worden inderdaad beter ouder.

Nu lig je naast me. In ons bed. In je ogen zie ik wat iedereen uiteindelijk hoopt te zien. Liefde zonder houdbaarheidsdatum. Geruststelling is een basale menselijke behoefte. Aan de muur hangt een foto waarop je dat meisje van toen bent. Soms kijk ik stiekem een paar keer heen en weer. Naar jou, naar haar, naar jou. Jullie zijn niet altijd dezelfde. Hetzelfde geldt vast ook voor mij. Vreemd hoe herinneringen even tastbaar als vluchtig kunnen zijn. Herinneringen die we nu hebben ingeruild voor het meest tastbare denkbaar. Een kind. Ons kind. Voelbaar, zichtbaar en als het goed is binnen twee weken aan de andere kant van je buik. Dan ligt er zomaar een klein ventje tussen ons in. Met een geweldige naam. Zo logisch dat niemand ‘m nog heeft geraden.

Jij, van de motorkap. Ooit zag ik je voor het eerst door het raam aan de overkant van de school. Een moment dat nu, achttien jaar later, onvergetelijker is dan ik zelfs maar had kunnen verzinnen. Toeval bestaat. En is een ronduit briljante uitvinding.