maandag 28 december 2009

Akersloot II

Er was ijzel. Ergo, geen schnitzel en geen verhaal.

Als wiedergutmachung, qua verhaal dan, reis ik vandaag af richting Haarlem. Het sleutelwoord is "wellness". Voor mijn meisje een weelde, voor mij een beproeving. Ik heb niets tegen sauna's en andersoortige ontspanningsruimtes, absoluut niet, maar tussen de bedrijven door met je gecleanste scrotum op een kille barkruk een icetea wegtikken...het went maar matig.

Het belooft,
kortom, een legendarische dag te worden.

donderdag 24 december 2009

Akersloot

IJzel en sneeuwstormen voorbehouden heeft het er alle schijn van dat ik vanavond tafel in het bruisende 4-sterren hotel Van der Valk Akersloot (sic). Het is een eerbetoon aan mijn pas overleden oma, die net geen 99 werd.
In de jaren '80 vierden wij haar verjaardagen in het Noord-Hollandse paradepaardje van de legendarische franchiseformule. Ik ga hier de stelling aan dat er in ruim twee decennia niet bijster veel veranderd zal zijn. Daarover dus later meer.
Voor nu laat ik mijn gedachten afdwalen naar die legendarische woensdagavond in 1987. Toen Ajax in de kwartfinale van de Europacup 2 het Zweedse Malmö FF uitschakelde. In De Meer, met twee keer Van Basten en één keer Aron Winter, die toen nog Arie werd genoemd. In Akersloot stond een TV aan. Ik was dertien en snelde met mijn broers wanneer mogelijk, laten we zeggen tussen de schnitzel en de vlaflip door, naar de lobby om zoveel mogelijk van de wedstrijd mee te krijgen. Daar zaten ook volwassen mannen. Akersloters. Mannen van de lach. Mannen van de kwinkslag. We zijn inmiddels een kleine 23 jaar verder, maar de grap van een van hen die duidelijk moest maken dat er aan tafel ook nog mensen zaten heb ik nooit kunnen afschudden.
"Piet, je ijs wordt koud."
Het belooft, kortom, een legendarische avond te worden.

donderdag 10 december 2009

Failliet

Als je een huis koopt – en specifieker, laat verbouwen – zijn er een aantal dingen die je vantevoren van meerdere kanten meekrijgt. Zoals dat gaat zijn dat de dingen die je verkiest te negeren. De gevolgen laten zich vangen in steekwoorden en -zinnen als: geld, schulden, is dat wel verstandig, daar moet je doorheen kijken, geld, maak je niet druk, schulden, alles komt goed, daarvoor moet u niet bij mij zijn, factuur, daar gaat u geen spijt van krijgen, nee nee.. dat is ex-btw, kredietlimiet, ik ben maar de monteur, geld, u hoort van ons, termijnen, dat kunt u nu wel zo zeggen, schulden.

Het mentale failliet houdt hierin bijna gelijke tred met hetgeen zich onder en boven de streep van je bankrekening afspeelt. Ik ben er nog niet uit of degene die ooit zei dat geld niet gelukkig maakt nu heel rijk of juist heel arm was. Veel wijsheid dicht ik hem hoe dan ook niet toe.
Datgeen echter wat je écht over de rand duwt: de teloorgang van het werkethos van de mensen aan wie je al je geld afdraagt. Het is een erger failliet, het morele.


In de wereld van vraag en aanbod leidt dat tot een trieste conclusie. Dat alles te koop is. Maar als het op eer, liefde en betrouwbaarheid aankomt, en je moet kiezen tussen werklui enerzijds en de vergeten dame op de hoek met de gebroken glimlach anderzijds, zet je geld dan op die crackhoer.
It's a safe bet.

vrijdag 4 december 2009

In de wacht

Ik belde het kantoor van mijn meisje en werd in de wacht gezet. Het is een bedrijf dat veelvuldig wordt gebeld, dus je ondergaat het zoals is voorgeschreven bij voldongen feiten; gedwee. Er zijn mensen die het leven op eenzelfde wijze tegemoet treden. Een onbedoelde filosofie die een ontegenzeggelijke aantrekkingskracht uitoefent. Waar zuurstof wordt onttrokken aan verwachtingen, dooft de kans op falen. Het leidt tot een voortdurende uitverkoop van verantwoordelijkheden, tegen elk aannemelijk bod. In het bedrijfsleven is men in ieder geval zo vriendelijk er muziek bij te draaien.

Het bedrijf in kwestie had tot voor kort gekozen voor klassieke muziek. Dat bleek een wat ongelukkige keuze. Klassieke symfonieën bieden een rijk en grillig palet aan associaties. Wanneer je als bedrijf in de business bent van euro’s tellen, andermans euro’s, in tijden van crisis, dan is het op zijn minst pijnlijk wanneer de wachtende zich in een mortuarium waant. Als de schertsvraag of er misschien iemand dood is een retorische blijkt te zijn, is de lach ver weg.

Nadat enkele patiënten hun beklag hadden gedaan is de terminale soundtrack vervangen door luchtige, hedendaagse poptracks. Een genre wat ook wel muzikaal behang wordt genoemd. Op papier een alleszins valide keuze. Ware het niet dat papier geen boodschap heeft aan de effectieve wachttijd. Het is een ander soort verkwanseling van verantwoordelijkheden, maar niet minder effectief.
De trotse vaandeldragers van deze methode zijn ambtenaren. Die begrepen vrijwel direct dat een bepaling op papier kan dienen als wat ook wel de kruipolie is van dictaturen: de gezichtloze
bevelhebber en poortwachter ineen.

Doorgaans niet het type dat zich iets aantrekt van de praktijk. En in die praktijk blijkt muzikaal behang, als het maar lang genoeg duurt, een ervaring die zich gestaag ontvouwt tot een marteling. Niet toevalligerwijs ook een waardevol instrument van de dictatuur. Ter illustratie: er is een Top 20 van gebruikte martelmuziek en er zijn verhalen bekend van gevangenen op Guantanamo Bay die dagen achtereen onafgebroken naar The Real Slim Shady van Eminem moesten luisteren. Het vergt een geringe verbeeldingskracht om de effectiviteit ervan in te schatten.

Natuurlijk is een beller in de wacht geen gevangene. Maar de vrijheid om op te hangen is wat je noemt een schijnvrijheid. En dus hang ik. Met behang dat meer en meer klinkt als hoongelach.

dinsdag 1 december 2009

Voetnoot

In alle eerlijkheid, het was best even geleden. Maar afgelopen zaterdag tikte het me dusdanig plots en hardnekkig op de schouder dat ik wel moest omkijken om te zien wat het was.

Jaloezie. Ouderwets en onversneden.

Het goede gevoel dat ermee gepaard ging was ook voor mij een verrassend danwel vergeten neveneffect. Wellicht heeft het te maken met dosering en lichaamsgewicht. Hoe dan ook, in de juiste hoeveelheid is het een upper waarvan druïdes de formule eeuwenlang vruchteloos hebben nagejaagd. Het lichaam blijft ‘s mens beste dealer, laat niemand u anders wijsmaken.
De verscherpte zintuigen nopen mij dan ook tot de volgende voetnoot in de annalen van mijn gelofte:

Tot jaloezie ons scheidt.

vrijdag 27 november 2009

Een fanfare van klein geluk

Hugo krijgt vanavond een klein trommeltje. Zo een die hij om zijn nek kan hangen om er vervolgens met twee stokjes met een bolletje aan het eind manisch op los te kunnen slaan.
Vooralsnog vindt die manie een uitweg in rondjes rennen om de eettafel, zo snel als de motoriek toestaat. Daar wordt hard bij geschreeuwd. Een geluid dat het midden houdt tussen de strijdkreet van een hooligan en een indiaan. We zijn erg benieuwd wat hij later wil worden.

Zo nu en dan ren ik joelend met hem mee. Dat doet debiel aan, maar we hebben inmiddels gordijnen. Het is het juk van het ouderschap. Alles wat je kind doet is grappig. Als het kind van een ander als een waanzinnige rondjes om een tafel rent, moet je de neiging onderdrukken een touw op enkelhoogte te spannen.
Hoe cru het ook mag klinken, dat blijft een geruststellende gedachte.

Nog even en er wordt hartstochtelijk getrommeld. En ik zal aansluiten, in een fanfare van klein geluk. Onderwijl denkend aan de kleine Oskar uit ‘Die Blechtrommel’. Het trommelende jochie dat de wereld om hem heen aanschouwt en besluit niet verder te groeien, waarop hij altijd klein blijft. Stilletjes en egoïstisch hoop ik dat het leven de kunst imiteert.

woensdag 25 november 2009

Het gebeurt

Een jaar geleden verschafte ik enig inzicht in wat zich zoal afspeelt binnen de zoekfunctionaliteit van google. Een glijdende schaal die zich beweegt tussen fraai en verontrustend.
Soms echter ben je gewoon met stomheid geslagen.
Daarom, de absolute nieuwe nummer 1 op het gebied van zoektermen, in de categorie 'zeg wat?!':

Wat is een neger

Ik verzin ze niet, ik deel ze slechts. Ter vermaak. En lering.

De les in deze mag evident zijn:
Qua integratie hebben we nog een lange, lange weg te gaan.

dinsdag 24 november 2009

Hier had iets anders moeten staan, meen ik

Het was me het weekeinde wel, zoals dat heet, het afgelopen weekeinde.
Eerst liep ik nietsvermoedend met driekwart gezin door de Albert Heijn Purmerend. We hebben het hier over een Albert Heijn XL. Daar staat bijvoorbeeld zomaar een piano pardoes in de hal voor de toegangspoortjes, waar soms op gepingeld wordt door winkelend publiek. Meer dan eens betreft het vrouwen van middelbare leeftijd. Ze zitten tussen twee kappersbeurten in en dragen jassen die er zwaar uitzien en bij regen misschien wel een beetje ruiken naar natte hond. Volle zakken ook altijd, waar je op de bodem een oud kokindje vermoedt.
De één speelt fraaier dan de ander, maar altijd hoor je tussen de noten het gemis. Een verlangen naar de laatste keer dat haar toetsen werden betast. Vingers, het leken er altijd meer dan tien, die in vluchtige eendracht een tijdsverstillende symfonie speelden, slechts hoorbaar voor de muze. Die vingers draaien nu een saffie.

Het was druk in de Albert Heijn en ik deed wat ik doorgaans doe in supermarkten. Spelen met Hugo en zijn moeder irriteren door een eigen plan te trekken. Hierbij is het van belang te weten dat ik de winkelwagen duw. Mijn toegevoegde waarde in het geheel is, nu ja, laten we zeggen dat ik niet help.

Ik heb zojuist daadwerkelijk boodschappen gedaan. En zie nu dat ik na de openingszin 199 woorden heb opgebruikt voor bespiegelingen die aan het daadwerkelijke verhaal niets toevoegen. De roestige schrijver die de shredder niet eert.

Herstart. And stick to the facts, please.

In de Albert Heijn XL deed een meisje boodschappen. Dat meisje was Doutzen Kroes. In joggingpak, zoals ongeschreven wetten voorschrijven voor dergelijke mensen in dergelijke situaties. In Purmerend dus, in filiaal 1516. Het gevaar uit te weiden over het waarom ligt op de loer, dus ik volsta met de observatie dat ze ook live heel mooi zingt. En gezegend is met wat op de catwalk vermoedelijk als een vloek klinkt: een kont. Een magnifieke, Oud-Hollandsche – nee, herstel, Oud-Surinaamsche kont. Doutzen got back. Ik mag dit alles opschrijven, daar mijn vrouw mij er zelf op wees. Tegen de voltallige mikado-set uit modeland zou ik willen zeggen: haal ook eens wat lekkers in de Albert Heijn. Het zit beter, het staat beter.

Voor het verhaal was het mooi geweest als er nog een onschuldige ontmoeting had plaatsgevonden. Waarbij Hugo Doutzen gedag zei. Dat is nu eenmaal wat hij doet. Mensen gedag zeggen, met een volharding die je in alle eerlijkheid doorgaans ziet bij mensen met een mentale uitdaging. En dat ik na zijn “Hoi!” de tegenwoordigheid van geest had gehad om te volstaan met: “Hugo... wat had papa nou gezegd over vreemde topmodellen?”
In mijn fantasie is het Paul Schaffer orkest – die van Letterman – nooit ver weg.

Later die avond was ik in Amsterdam. We aten verbrande taco’s en roomsoesjes met chocoladesaus en dronken een prosecco die residu achterliet in het glas. Dat residu dronk ik na verloop van tijd ook op. Een aantal SMS’jes leidde ons naar de Kinkerstraat. Daar zaten mensen zich voor te bereiden op een dancefeest. Het had te maken met een thema, want iedereen was sportief gekleed. Mijn broer zag eruit als Jean-Paul van Poppel. Verder meerdere meisjes in korte broekjes met hoge sokken en hier en daar een haarbandje. Ik moest denken aan meisjes die in de jaren ‘80 LA Gear gympen droegen en in pornofilms speelden. Het is een gedachte die ik niet met de groep deelde.
Er werd gesproken over knuffelen onder invloed van XTC. Er werd verteld dat iemand het voor het eerst zou gaan doen. Het zijn dingen waar ik vandaag de dag niet heel veel mee kan. Een gedachte die ik wel deelde.
We namen afscheid van de feestgangers. Ook van het meisje dat stelselmatig tussen twee mensen in zat en zei: “Hè, lekker zo, met z’n drieën.”

Op de Overtoom besloten we ons geluk te wagen in de 301. In de 301 word je niet alleen vermaakt met muziek, er heeft ook, als vanuit het niets, abstract toneel plaats. Ik heb geen idee hoe ik dat verder moet uitleggen, behalve dat ik na afloop zei: “Ik vond de linker beter”. Vlak voor vertrek dronken we nog een biertje. Het was een obscuur merk waar ik nog nooit van gehoord had. Ik vroeg het barmeisje wat de bedoeling van het biertje was. Ze vertelde dat het ‘Dutch beer’ was en ‘organic’. Daarop vroeg ik: “Oh, no meat?”
Het was mijn beste grap van de avond.

In de nachtbus voelde ik mijn blaas al ter hoogte van Amsterdam-Noord, maar omdat de bus een altruïstische route reed deed ik er twee keer zo lang over om thuis te komen. Buiten vond ik een grote boom waar ik genoegzaam tegenaan kletterde. Mijn gedachten dwaalden af van wildplassen naar buitensex. Vroeger gebeurde dat nog weleens, in plaats van een broodje shoarma. Maar genoeg over vroeger.
Thuis aangekomen deed ik zachtjes mijn schoenen uit en haalde een blaadje van de linkerzool. Het blaadje rook naar poep. Mijn vingers dus ook. De prijs van het wildplassen. Ik reinigde zool en handen en deed het licht uit.

Toen ik aan deze tekst begon had ik er een bepaald gevoel bij. Dat is er totaal niet uitgekomen. Waarom weet ik niet. Maar wat is blijven hangen: om iets te geloven had je er over het algemeen bij moeten zijn.

vrijdag 20 november 2009

Een noodzakelijk kwaad

Ik moest iets schrijven voor werk.
Op vrijdag. Dus waarom niet een keer iets anders proberen?
Niet veel, een vleugje maar.
Omdat het zo leuk zou zijn. Omdat het kan. En omdat er al zo tranentrekkend veel standaardtekst moet worden geschreven.
Vervolgens krijg je feedback. Een noodzakelijk kwaad dat bij het salaris inbegrepen is.
Het is niet toegankelijk genoeg, zegt men.
Wel leuk hoor, en heel jou, maar ja, wellicht toch te moeilijk, dan haakt een bepaalde groep af. Zegt men.
Dat heet natuurlijke selectie, zeg je.
Of opvoeding. Misschien doet het iets met de vocabulaire van een bepaalde groep, of pakken ze een woordenboek, zoals ik zelf ook doe. Zeg je.

De zin waarom het ging: Change. A word that has been used and misused so much it’s on the verge of crossing over to the wasteland of catch phrases, if it hasn’t already.

Natuurlijk ben ik gaan schaven. Net zolang tot het liep, klonk en rook als een standaardtekst.
Een noodzakelijk kwaad dat bij het salaris inbegrepen is.

donderdag 19 november 2009

Gute Nacht, Freunde

Ik zou meer moeten schrijven.
Dat denk ik vrijwel dagelijks. Een theorie zou kunnen zijn dat dit dusdanig veel tijd vergt dat ik aan schrijven zelf niet toekom. Ware het niet dat die theorie ter plekke wordt ontkracht met elke aanslag op mijn toetsenbord. Een theorie die stand houdt in een ongecontroleerde omgeving, kom daar maar eens om als je zelf de afhankelijke variabele bent. Een gotspe is het.
Fraai woord, overigens, dat gotspe. Iets van andere tijden. Tenminste, ik ga er niet vanuit dat nieuwe generaties de term nog vaak bezigen, laat staan dat bekend is wat er mee wordt bedoeld. Bargoens, kom daar maar eens om.

En nu we het toch over fraaie woorden hebben. Gister nog liet ik ‘schraalhans’ vallen. Van de keukenmeester. Hoor je nog zelden, terwijl we toch maar gewoon vuistdiep in de crisis zitten. Maar nee, we volstaan met zinnen waarin ‘geld, zeg maar, een dingetje is’.
Een tijdmachine. Kom daar maar eens om zonder Willy Vandersteen. Je zou gesprekken kunnen larderen met een vocabulaire zoals dat eigenlijk alleen nog in België gewoon is. En je zou een vliegticket kunnen kopen om een concert van Elvis bij te wonen. Als we toch kunnen kiezen, de Comeback Special op NBC. Zodat je kon zeggen: “Elvis… wat een pak. Wat-een-pak. Een legendarisch pak, Elvis, dat pak van jou. Neem dat van mij aan.”

Een tijdmachine. Er zou weer Sint Maarten worden gelopen zoals vroeger. Straten overspoeld met kleine mensjes met zakken snoep. Zodat je, mocht je op dat moment volwassen zijn, even zou denken: Ze zijn geland, ze zijn geland! Ze zijn heel klein met lampionnetjes! En ze houden niet van mandarijnen! Gewoon snoep geven en glimlachen…
Nu rijd je door Purmerend en tel je rond 19.00 uur de lampionnen op twee handen. En thuis wacht je vrouw. Ze had er naar uitgekeken. Eindelijk weer een buurt waar je geen tijd hebt om te pissen omdat er alweer gezongen wordt voor je deur. Dus het tuinhekje open en lantaarns met kaarsen aan weerzijden van de voordeur.
Maar er komt geen hond, althans, geen roedel. En dus blijf je achter met een bak snaai en een stuiterend kind van 1 ½ dat spekjes naar binnen schuift als ware hij katholiek en de spekjes hosties.

Vroeger is met de dag doder. Als je niet oppast. Als je dat wel doet, doe je er goed aan 's avonds om 23.00 uur over te schakelen naar radio 1. Je kunt nu beter meezingen dan vroeger, en je mag er inmiddels zelf bij roken.

Voor nu:
Gute nacht freunde, es wird zeit für mich zu gehn.
Was ich noch zu sagen hätte, dauert eine zigarette,
und ein letztes glas im stehn.

maandag 2 november 2009

Gedane beloftes

Ik dacht aan een gedane belofte. Wat het betekent als je een belofte doet. En of het iets betekent als je een belofte nakomt.
Het leven bestaat bij de gratie van beloftes die niet worden nagekomen. Daar hoeven verder geen consequenties aan gekoppeld te worden, het is meer een algemeen gegeven, iets als bustijden.
Het houdt het spel op de wagen.
Beloftes als smeermiddel, onze zelfverzonnen cliffhangers. Leuk, iets om naar uit te kijken. Het maakt ook niet heel veel uit of je er een doet of een in ontvangst neemt; de illusie dat er iets van komt is achtergebleven bij de eerste relatie die je beëindigde.

De gedane belofte had welbeschouwd niet veel om het lijf. Ik zou een stukje schrijven over een gedane borrel en dat stukje vervolgens plaatsen, hier, op mijn blog. Nu zou je kunnen zeggen dat mijn blog langzaam verwordt tot mortuarium. Een verzameling half vergane teksten, vergeten kadavers waar steeds minder mensen de moeite bij nemen nog langs te komen voor een identificatie. In dat licht bezien heeft dit stukje dus wellicht toch iets van meerwaarde. Een teken van leven, een piekje op de flatline, wie weet leidt het weer tot een ritme.


Over de borrel kan worden gezegd dat het een goede was. Voor iemand die de frequentie waarmee hij borrelt drastisch naar beneden heeft geschroefd geen al te boude uitspraak. Enige onderbouwing is dus op zijn plaats. Iets dat duidt: dit hier wordt niet zomaar gezegd, daar is over nagedacht. Teveel dingen worden gezegd omdat het op het moment wel lollig leek om te zeggen. Daar zitten inderdaad opvallend veel beloftes tussen. Maar waarom de borrel goed was: er werden opvallend weinig oude koeien uit de sloot gehaald. En we hebben het hier over mensen die elkaar geruime tijd niet hadden gezien. Dan ben je dus op een bepaald punt nog niet aanbeland. En aangezien dat punt altijd nog kan worden bereikt, is wat we voor het gemak hoop zullen noemen gerechtvaardigd.

Een cynicus zou erop kunnen wijzen dat er ook een dame aan tafel zat. En dat mannen in een dergelijk geval, als ze maar regelmatig doucht en geen bochel heeft, ergens, onbewust, proberen de leukste te zijn. En daarom in de vluchtigheid verzuimen oude koeien te berde te brengen. Maar dat zou de hoop overschaduwen.
Hoop die op meerdere momenten aanschoof.


Het zit ‘m altijd in kleine dingen. De enige vereiste is dat je er open voor staat. Voor slechte kroegen, bijvoorbeeld. Die na negenen bevolkt worden door vrouwen die wanhoop dragen als een nieuwe legging. Het zit niet, het staat niet, maar iedereen hier heeft er een aan, dus wie maalt er om? Eén deed denken aan de vrouwen uit ‘Goodfellas’. Haar chagrijn bedolven onder een laag make-up. Het scheurt alleen als ze lacht. Zo’n moment doet je plotseling realiseren dat nieuwsgierigheid en nieuwsgierigheid alleen de basis kan zijn van een droeve one night stand. “Zullen we het licht aanlaten? Ik wil je gezicht kunnen zien”.

Die wanhoop weer onverbloemd zien, de verhalen erachter, dat is hoop.
Bij thuiskomst constateren dat je iets meer balans hebt gevonden. Tussen je oude zelf en je nieuwe, die de oude inhaalde terwijl je nog zocht naar de juiste woorden om afscheid te nemen. Ook dat is hoop.
Je badkuip niet meer aanzien voor een wonderbaarlijk groot toilet – briljant, hoe komen ze erop! – ook dat is weldegelijk hoop.
Iemand zichzelf met een twinkeling horen vergelijken met Prinsesje Petronella, vooruit, noem het hoop!

Het gaat te ver om het volpennen van een A4’tje over een dergelijke avond hoop te noemen. Maar hoopvol, waarom ook niet.
Zoals dat ook geldt voor gedane beloftes.
Waarom ook niet.

maandag 12 oktober 2009

De lijnen staan open

Ik heb mijn telefoon laten vallen.
Dat is niet de eerste keer, maar over het algemeen viel hij goed, dus met de kont naar beneden. Nu viel hij op zijn gezicht. Toen ikzelf een goede 14 jaar terug iets van gelijke aard deed glommen er drie tanden op het asfalt, dus het behoeft geen uitleg dat ik zijn aangezicht vreesde.

Nadat ik hem had opgeraapt vielen twee dingen op.
  1. Ik legde de schuld van de schade bij degene die mij gebeld had. Direct en zonder nuance. Voor oorzaak & gevolg geldt: als je opdraait voor het gevolg leg je de oorzaak bij een ander. Er schuilt een vreemd soort troost in onrecht.
  2. De schade vertoonde sterke overeenkomsten met een sadistisch experiment waarbij wetenschappers spinnen onder invloed van een scala aan gezellige drugs een web lieten bouwen. De uitkomst laat zich raden. Dat is sowieso de kern van onderzoeken in de marges van de wetenschap. Dat de uitkomst zich laat raden. En dat je die marges ruim moet zien.
Zo zit ik nu dus met een touch screen telefoon waarvan het screen is verworden tot een Jamba commercial.
Nieuw! Screensavers van spiders on speed! Deze crazy spiders halen hun neus niet op voor de meest freaky lijnen op je mobiel!
SMS CRAZYWEB ON naar 4848!


Kortom, als er bij u weleens vrachtwagens door de straat rijden en daar valt wat van af…u mag me bellen. Zolang 'ie het houdt.

donderdag 8 oktober 2009

Een Jeroen

Vanochtend stond een jongen voor de deur van een Utrechtse school.
Iets met Lyceum.
Hij stond zoals je dat doet als je een jongen bent van 15. Een beetje schuchter, een beetje ongemakkelijk, zoekend naar de pose die dat dan weer verdoezelt.
Een houding die ik op de verkeerde momenten nog altijd tot in de puntjes beheers.
Toen fietsten er twee meisjes langs. Ze staken hun hand omhoog, tegelijkertijd, als schoonzwemsters, en riepen: “Hoi, Jeroen!”.
Jeroen liet in de consternatie zijn pose vallen en deed waar velen vergeefs op wachten: hij ontluikte. Ter plekke, en zonder enig besef.

Je moet net die mazzel hebben. Dat je tegen een dergelijk breekbaar briljantje aanloopt. Een arthouse film waar je bij het loket gratis door kunt lopen.
Met de ideale hoofdrolspeler, feilloos gecast door het leven zelf.
Een Jeroen.

donderdag 30 juli 2009

Hoop

Ik slaap al drie dagen in mijn ouderlijk huis.
Onze nieuwe woning is nog niet bewoonbaar.
Daarover misschien in een later stadium meer. Ik ben er nog niet uit wat therapeutischer is. Vooralsnog kies ik voor Zen, de theorette van Lloyd Braun negerend: “Serenity now, insanity later.”

Er ligt hemelsbreed een halve kilometer tussen ons nieuwe huis en de zolder van mijn ouders. Hoeveel volwassen geachte stappen ik mag hebben gemaakt, in 36 jaar is de logistieke vooruitgang verwaarloosbaar te noemen.
Het verlaten van principes doet inmiddels aan als achteloos masturberen.

De straat die beide woningen verbindt is wijd van opzet. Aan weerszijde ervan staan machtige bomen.
Een erehaag voor de thuiskomst van de principeloze.

De wortels van de bomen zijn vertakt in het fundament van mijn alibi.

Een gezin. Wat moet je dan? Oud-Zuid, ja. Maar dan moet ik stoppen met schrijven en beginnen met drugs verhandelen. Dus Purmerend. Terug. Terug, ja. Maar het is wel de best wensbare buurt. Zo ruim opgezet. Zoveel groen. Waar vind je dat nog?

Als ik het nog niet tegen je heb gezegd, heb ik je vermoedelijk nog niet gesproken.

Vanochtend stond ik aan het begin van de erehaag. Ik keek naar de overkant. Daar stond ooit mijn kleuterschool. Ik hoefde mijn ogen niet te sluiten om het schoolpleintje weer voor me te zien. Het was daar dat mijn broers zeiden: “Wij willen ook Jeroen Haak zijn”.
Zoals andere kinderen dat hebben met beroemde voetballers.
Alleen was Jeroen Haak een rotjochie dat het op de een of andere manier voor elkaar kreeg dat hij op het schoolplein werd voortgetrokken op een kar door de andere kleuters. Elke pauze weer.
Lord of the Flies.
Met de mensenkennis van nu durf ik in retrospect te zeggen dat mijn broers niet meer Jeroen Haak willen zijn.

De kleuterschool werd later gesloten om na enkele jaren van leegstand te worden gesloopt. Ik keek nog eens goed naar wat er voor in de plaats was gekomen. Geen woningen, geen wijkcentrum, geen parkeerplaatsen. Er was niets voor in de plaats gekomen. Niets dan een groen grasveld. Middenin een woonwijk. Alsof iemand ergens een oogje had dichtgeknepen. Een blinde vlek op de infrastructuur.

Ik keek naar dat veldje en ik voelde hoop.

vrijdag 3 juli 2009

Geen keuze

Nb. Dit is niet echt o.i.d. e.d. Ik heb haar allang gevonden. Dat niemand denkt...

Jij liep op blote voeten. Ik zei daar wat van. Ik ben een voetenman, ik had geen keuze. Je lachte, gebaarde: Volg me als je durft. Stap in mijn voetsporen, kijk of je me bijhouden kan. Ik volgde, want jij was jij.
Ik had geen keuze.

We liepen. Door het gras, de heuvel af. Je versnelde en pakte mijn hand. Ik vroeg waar naartoe, maar jij keek niet om. We renden. De vallei in, langs figuranten van bordkarton. Je stopte en draaide, je voet in de lucht. Kusje.
Ik bukte.
Ik had geen keuze.

Je viel en stond op, je armen gespreid. Dit is van ons. Dit is onze cirkel. Ondoordringbaar. We gaan pas naar buiten als ik het zeg. Dans met me, toe. Tot we versmelten. Wil je versmelten?
Mijn vingers omsloten de jouwe.
Ik had geen keuze.

We dansten. Jij zette je voeten op die van mij. Leid me als je durft. Nu volg ik jou en niet alleen omdat het kan. We draaiden en draaiden. Niet op de muziek maar om elkaar. Ik was je vriend, vader en minnaar.
Ik had geen keuze.

Je vroeg of ik wilde. Voor alles een eerste keer. En beter samen springen dan alleen. Je lachte, beet en keek er vies bij. Hier. Ga met me mee. We hoeven niet ver. We zijn al in de cirkel. Je bracht je vingers naar mijn mond.
Ik gehoorzaamde.
Ik had geen keuze.

We dronken. Maar de smaak zwom niet weg. Jij keek naar mij. Ik, ik zag je lippen. Een beetje bijten, zachtjes, en we versmelten. Voor het eerst, volledig. Een kus. Tot het bitter wegebt, tot niets dan zoet.
Meer.
Ik had geen keuze.

Jij vond een plekje. Een beetje meer, maar niet teveel. Twee kinderen die het begrepen. Uitstel leidt niet tot afstel. Babystapjes. Kijk later om en zie de reuzensprong. Doen we ook straks? De cirkel neem ik mee. Maar nu nog niet. Nog even niet.
Ik knikte.
Ik had geen keuze.

We zweefden. Maar het was te vroeg. Of niet genoeg. Of toeval. Toeval bestaat. Wat is een half uur? Tien jaar. Een half uur is tien jaar. Even maar. Ze missen me vast. Blijf hier, blijf jij hier. Voor je het weet ben ik terug.
Ik wachtte.
Ik had geen keuze.

Je bent kwijt. Al 10 jaar.
Ik zoek je. Dit jaar. Nog 10 jaar.
Ik heb geen keuze.

maandag 4 mei 2009

Zoals dat ook gaat

Ik ben druk.
Op meerdere gebieden.
Daardoor zullen mijn postings hier de komende periode wat minder frequent zijn.

For those who like to read (my yada yada's): mea culpa.
Maar zoals dat ook gaat: het is maar tijdelijk.

woensdag 29 april 2009

Zoals dat gaat

Vandaag hebben mijn meisje en ik handtekeningen gezet.
Eenvoudige krabbels die ervoor zorgen dat we tot in onze dood vast zitten.
Aan elkaar, aan grote mensen schulden en aan ons kroost.

Daarna gingen we naar IKEA.

dinsdag 28 april 2009

Say it loud

Gisteravond bevond ik mij in Carré met mijn meisje.
We waren bij een voorstelling van de Soul Brothers.
Het zijn brothers die ik kan aanraden.
Ze doen wat het publiek graag heeft. Bekende nummers ten gehore brengen zodat – vergeef me de uitdrukking – het dak eraf kan.
Welbeschouwd zijn ze dus een soort Toppers. Alleen kunnen ze beter zingen. En dansen.
En zijn ze zwart.
Daarin zit ‘m de kneep.

Denk van negers wat je wilt, maar ze kunnen inderdaad harder rennen, beter zingen en beter bewegen. De lus van mythische proporties krijgen ze er daardoor min of meer gratis bij.
Of hij er nu hangt of niet.
Mijn meisje zei dat aan de angst voor genoemde kwaliteiten de slavernij ten grondslag heeft gelegen. Ik was het met haar eens.
Die blanken destijds begrepen: geef ze de kans en ze lopen er mee weg.
Zij zwoel en swingend de boel regeren, wij houterig langs de kant, onze buiken inhoudend in de hoop een glimp te kunnen opvangen van wat ooit als maatstaf werd gepercipieerd.

Vrouwen, zwart en blank, zien die kwaliteiten ook.
Dat leidde gisteravond tot een wonderlijk schouwspel.
U mag me corrigeren, maar het heeft er alle schijn van dat vrouwen bij een concert hun gram halen op alle mannen, wereldwijd, van alle tijden.
Gillend, joelend en schreeuwend zwellen ze aan tot een organisme dat het individu overstijgt. Een hartstochtelijk monster dat een onzichtbaar slakkenspoor door de zaal trekt.

Onder het motto: zwoele zang is leuk, maar doe maar stomende seks.

De Soul Brothers toonden zich doorgewinterde brothers.
Zelfs de omvangrijke brother – denk Luther Vandross, Barry White – wond routineus heel vrouwelijk Carré om zijn vinger.
Waarmee eens te meer bewezen werd wat Eddy Murphy al riep in ‘Raw’:
Singers get all the pussy.

Especially if they’re black.


zondag 26 april 2009

Badwater

Als kleine kinderen plotseling heel stil worden betekent dat één van de volgende twee dingen: of ze doen iets wat niet mag, of ze zitten te poepen.
Hugo was bij zijn oma.
Daar ging hij in bad.
Later zou zijn oma zeggen dat hij plotseling heel stil werd.

Als kind poep je minimaal één keer in je jonge leven in bad. Als je geluk hebt doe je het wanneer je nog zo jong bent dat je niet begrijpt wat je hebt gedaan.
Kun je dat volgens de boeken wel – het ‘begrijpen’ – dan zit je echt in de shit, zoals dat heet.
Het is geen normaal kind, zullen ze zeggen.

‘Ze’ zijn volwassenen.

Voor je goed en wel doorhebt wat er aan de hand is zit je op een sofa bij een vreemde man.
Hij heeft slap haar en kleine handen.
Telkens wanneer hij iets vraagt kijkt hij je aan met een uitdrukking die je niet kunt thuisbrengen. Je wordt er een beetje ongemakkelijk van.
Pas veel later zul je begrijpen dat het een ‘milde glimlach’ was.
Dan mompelt hij iets over anale fase als je zegt dat je alleen maar wilde kijken of hij bleef drijven.

Het duurt jaren voor je weer kunt persen zonder er zelfbewust van te worden en bijna net zo lang tot je de aandrang kwijt bent die je voelt wanneer iemand mild naar je glimlacht.

De oma van Hugo heeft meerdere kinderen grootgebracht.
Ze begreep dus wat na de stilte kwam.
Toen ze zich omdraaide zat Hugo met een drol in zijn hand. Om hem heen dreven nog meer drollen.
Naar het schijnt reageerde hij opgetogen.
Geen moment had hij begrepen dat zijn nieuwe speelgoed een direct resultaat was van het persen van even daarvoor. Of misschien ook wel, kinderen leggen moeiteloos causale verbanden wanneer het ze iets oplevert.

Maar hij was nog niet zo geconditioneerd dat hij in een stuip schoot toen het water waarin hij zat langzaam van kleur veranderde.

Er zijn foto’s gemaakt van het voorval.
Nadat Hugo het bad was uitgetild. Dat niemand denkt…
Enfin.
Wij kijken naar een dergelijke foto en denken dan dingen die we uiten in korte klanken.
Hugo kijkt ernaar en vraagt zich waarschijnlijk af waarom hij er nu uit moest.
Later als hij groot is zal hij de foto nogmaals onder ogen krijgen.
Hij zal reageren zoals wij.
Dat is begrijpelijk. Maar tegelijkertijd heeft het iets droevigs.
Het is het moment waarop ook hij teveel weet. En zich meer en meer gaat schikken naar geldende conventies. Waarbinnen de rol van onbevangenheid en spontaniteit steeds marginaler wordt.
Kennis doet dat met mensen.

Ergens bij stilstaan, het is vandaag de dag vaak al heel wat.
Ik geloof dan ook dat dit het punt is dat ik hier, enigszins omslachtig wellicht, probeer te maken.
Dat je, en vergeef me de plastische analogie, niet bang moet zijn zo nu en dan eens in je eigen badwater te poepen.

Al is het maar om te kijken of hij blijft drijven.

donderdag 23 april 2009

Niet echt

Als kind kon ik vliegen in mijn dromen.
Toen ik ouder werd raakte ik dat zo goed als kwijt.
Heel soms echter lukte het plots toch en dat was dan geweldig, want de sensatie was levensecht.
Gisterochtend werd ik wakker en ik meende dat ik ’s nachts weer had gevlogen.
Alleen was het anders. Alsof er ergens iets niet klopte.

Toen realiseerde ik me dat ik had gedroomd dat ik droomde dat ik kon vliegen.
En ik begreep wat anders was: het voelde niet echt.
Alsof ik het gedroomd had.

woensdag 22 april 2009

Samen alleen

Het is zondagavond, even na achten. Het is dus, op een enkeling na, leeg op straat. Mensen zitten binnen, waar de gedachte aan maandag zappend wordt ontlopen.
Als ik via de achterkant van het benzinestation linksaf de straat wil inrijden die naar huis leidt, zie ik de enkeling.
Het zijn een jongen en meisje. Ze omhelzen elkaar. Of beter gezegd, het meisje omhelst de jongen. Innig.

Ik draai langzaam mijn stuur in en kijk naar de jongen.
Hij maakt een hulpeloze indruk. Ik denk dat hij, als het mogelijk was, zou willen ruilen.
Zodat hij, en niet ik, de hoek om kon rijden. Rustig, maar vastberaden. Om niet meer om te kijken.

Het meisje omklemt de jongen nu nadrukkelijker. Hij oogt bevangen door twijfel. Een drenkeling, die voor het eerst lijkt te beseffen dat heel misschien, redding niet meer gaat komen.
Hij heeft geen idee wat hij met zijn armen moet doen.
Het liefst zou hij ze ten hemel heffen, maar hij brengt ze alleen omhoog om ze te laten rusten op haar rug.
Daar liggen ze dan. Ze doen verder niets. De jongen wil er niet mee wrijven.
Hij wil weten of er nog een uitweg is. Maar het zicht op een constructieve oplossing wordt belemmerd door de gedachte hoe hij daar in vredesnaam terecht is gekomen.

Het meisje gaat hem voorlopig niet loslaten.
Ze klampt zich vast, geborgenheid en genegenheid met geweld opeisend, zonder zich een moment te beseffen dat ze daar helemaal alleen staat.
Hoe harder je ergens aan trekt, hoe verder je ervan geraakt. Het is een les waar de meesten van ons tot in de dood niet aan willen.

Ik rijd weg en kijk in de achteruitkijkspiegel. Het stelletje verdwijnt langzaam uit beeld, als een kale boomstam aan de kant van een polderweg.
Ik kijk nog één keer naar de jongen. Hij staat daar net zo alleen als het meisje.
‘Ik heb hier niet om gevraagd. Ik ben hier te jong voor’, lijkt hij te denken.
Ik denk dat hij gelijk heeft.

dinsdag 21 april 2009

Het is dat ik moe ben

Er zijn van die dagen dat je genoeg meemaakt om over te schrijven.

Zo had hier een blog kunnen staan over het laakbare verschil tussen ijsblokjes en crushed ice in een caipirinha. Over slaapdeprivatie en treinen die veel minder snel gaan dan ze beloven. Over elf mannen die samen Jana Novotna spellen. Over loeren en vervolgens de vermoorde onschuld spelen. Over hoe afstand het verlangen inderdaad sterker maakt. En de seks beter. Over het mooiste mensje ter wereld dat op zijn buik kan slapen. Over dan toch, alsnog. Over grapjes over SOA’s. En zalf. Nogal wat zalf. En over de vraag of ik gel bij me had.

Daarover had ik hier iets kunnen schrijven.

Ware het niet dat ik geen tijd heb.
En godsgruwelijk moe ben.
Voorlopig, althans.

donderdag 16 april 2009

Mijn swingende ex-overbuurmeisje

Een vriend stuurde een e-mail en vertelde over een meisje dat bij hem werkt.
Ze zou mijn voormalige overbuurvrouw zijn geweest in de tijd dat ik nog in Amsterdam woonde.

Ik dacht aan mijn tijd in Amsterdam. Ik kwam op één overbuurvrouw. Eigenlijk was ze meer een overbuurmeisje.
Overbuurvrouwen hangen de was op het balkon. En kijken misprijzend als je de balkondeur open hebt met muziek aan.
Wat ze niet doen is swingersfeestjes organiseren.
Dat doen overbuurmeisjes, en specifiek: mijn overbuurmeisje.

Mijn toenmalige vriendin en ik stonden op een zaterdagavond in de keuken. Het was al avond.
De keuken bevond zich aan de achterkant, van waaruit we uitkeken op de woningen aan de overkant. Een binnenplaats met tuintjes scheidde de woningblokken.
Onze aandacht werd getrokken door vreemde lichtkleuren, die uit de woonkamer van de woning recht tegenover ons kwamen.
De gordijnen waren dichtgetrokken, maar de opening aan de zijkant bood precies genoeg ruimte voor het licht om te ontsnappen, het schemer in.
Het was diezelfde ruimte die ons een blik verschafte op hetgeen zich bij de lichtbron afspeelde.

We ontwaarden een viertal mensen, naakt.
Ze hielden vreemde objecten vast. Slingers en zwaarden, waarmee ze het luchtruim doorkliefden terwijl ze gracieus om elkaar heen sprongen, als sjamanen in een rituele swingersdans.
Toen we na tien minuten begrepen dat ze voorlopig nog niet uitgespeeld waren, wijdden we ons weer aan het drankje waarvoor we de keuken in waren gekomen.

Dit ging zo enige maanden door.

Op meerdere weekenddagen toonden de overburen zich op het balkon. Samen met de gasten van de dag. Na een aperitiefje begaven ze zich naar binnen, waarna na enige tijd de gordijnen dicht gingen.
Omdat het zicht door de gordijnen beperkt was hebben we een moment getwijfeld.

Misschien speelden ze wel twister.
En was al het overige niet meer dan onze eigen fantasie.

Tot ze zich, tijdens of na hun activiteiten, onverbloemd aan de wereld presenteerden. Die wereld waren wij. En wij zagen onze nog geklede overburen met een naakte man hun keuken inlopen.
We konden ze niet verstaan.
Maar hun lichaamstaal was helder.
Ze waren blij met de naakte man. Wat hij ook gedaan had, hij had dat goed gedaan.

Het was wachten op het moment dat ze hem een bemoedigend tikje tegen de scrotum zouden geven: lekker gewerkt, pik.
De volgende ochtend stond een camera op een statief eenzaam in hun woonkamer. Een onschuldige omstander die nog veel meer te verwerken moet hebben gehad dan wij.

Na enige tijd lieten we het voor wat het was: de gasten, de lichten, de naaktheid.
De gewenning had gewonnen van de sluimerende intrige.
De rekbaarheid en het absorptievermogen van het menselijk referentiekader zijn in dat opzicht even indrukwekkend als zorgelijk te noemen.
Onze swingende overburen waren verworden tot een pauze-act waarmee wij onze gasten, op aanvraag, vermaakten.

Later heb ik er nog enige tijd alleen gewoond. Af en toe zag ik mijn overbuurmeisje op het balkon. Ik moet toegeven dat het mij destijds een goed idee leek om met haar te swingen. Ze kwam over als iemand die over één en ander niet al te moeilijk deed. En niet al te moeilijk telt wanneer je single bent.
Alleen ik had niets om te ruilen. Iets waar in de swingersscéne toch aan getild wordt.

Ik realiseer me nu dat ik haar was vergeten. Mijn ex-overbuurmeisje. Tot de e-mail van die vriend.
Bij navraag bleek dat het om een overbuurmeisje aan de voorkant ging.
Ik heb geen idee wie ze is.
Maar los daarvan denk ik dat ik hoe dan ook de achterkant prefereer.

woensdag 15 april 2009

Humor om te lachen

We hadden het over Euro Disney.
Toen herinnerde ik me een grap.
Van die keer dat ik in Euro Disney was.
En iemand in een Gepetto-pak tegen het lijf liep.
En hoe ik toen heel hard tegen hem riep:
“Your son is a liar! Your son is a liar!”

De grap ontging alle mensen in het pretpark, Gepetto incluis.
Maar hij staat zonder twijfel in mijn Top 5 Briljantste Grappen Ooit Door Mij Gemaakt.

dinsdag 14 april 2009

Het zou briljant zijn

Een collega vertelde dat ze haar Paasweekeinde had afgesloten met een droom waarin ik prominent voorkwam.
Logischerwijs denk je dan dat iemand ’s nachts vieze dingen met je heeft gedaan terwijl jij daar geen weet van had.
Rohypnol in de schemerzone.
Maar het ging niet over seks.

In haar droom was ik dood.
Laten we het erop houden dat ik daar gematigd enthousiast over was.
Tot ze vertelde over de opkomst. Ze sprak over dranghekken.
Ik zeg het nog maar een keer. Dranghekken.


Het mooiste moest evenwel nog komen.
Ik was, zo bleek, zelf aanwezig.
Stel je het voor. Nog even handjes schudden, een lach, een traan en dan met een welgemeend tabee de kist instappen.

Daar zou de evolutieleer iets mee moeten doen.

donderdag 9 april 2009

Dat deed 'ie anders nooit

Dinsdag woedde een serieuze brand in een villa naast het kantoor van Radio 538.
Mijn broer werkt bij Radio 538.
Samen met twee collega’s is hij het pand binnengegaan om mensen te redden en zo.
De Gooi- en Eemlander berichtte onder meer:

Beneden werd bedrijfshulpverlener V.B. opgetrommeld. “We zijn met z'n drieën het pand in gegaan. We wisten dat er minstens één bewoner thuis was, want we zagen iemand spullen uit een raam gooien, kleding en zo.”

In een bijna achteloos krantenbericht kom je er dan achter dat in je eigen broer iets schuilt dat je nooit achter hem had gezocht.

Bedrijfshulpverlener.
“Gecertificeerd ook!”, deed hij er een schepje bovenop.

Ik vraag me af of ze daar weten dat zijn familie in ieder geval nooit bij de diploma-uitreiking is geweest.

woensdag 8 april 2009

Wat een neger

In mijn bus kom ik vaak een neger tegen.
Hij is een oudere neger en heeft waarlijk een fantastische kop.
Het is of James Earl Jones zes strippen afstempelt, in de 107 in Purmerend.

Bij oudere negers heb ik doorgaans de instinctieve neiging te zoeken naar een saxofoon en heroïne parafernalia.
Bij James weet je dat je qua parafernalia een opvoedkundige draai om de oren zou krijgen.

Elke keer als ik hem zie denk ik: als castingbureaus weet zouden hebben van jouw bestaan… het niveau van de Nederlandse film zou in één klap de internationale allure krijgen die het zo node mist.

Een strenge, rechtvaardige oudere neger.
Noem mij één scenario dat er niet bij gebaat is.
Een man wiens autoriteit boven elke twijfel verheven is.
Het donker timbre van zijn stem nagelt je genadeloos aan de grond. Het soort kastijding dat je eigenlijk wel prettig vindt.
Wat je bijna doet wensen dat je wees wordt.
Zodat James je stiefvader kon zijn.
Bij alles wat je in je verdere leven bereikt zou je wijzen naar hem. James zou knikken, amper waarneembaar. En trots, trots zou voorgoed anders voelen.

Ik vermoed dat hij het zelf niet beseft.
Wat voor neger hij is.

Soms speel ik met de gedachte hem te polsen of hij iets voelt voor een carrièreswitch.
En hoe geweldig het dan zou zijn als hij me in niet mis te verstane bewoordingen duidelijk maakt dat ik me moet laten nakijken.

dinsdag 7 april 2009

De missionarishouding van het leven

We liepen door de IKEA.
Mijn meisje en ik.
Ik had er een dag vrij voor genomen.
Want je bent er niet in een zucht doorheen.

Binnen viel op dat er in de IKEA nog altijd een bepaald slag mensen komt.
Het slag dat ten koste van alles poogt duidelijk te maken dat ze er dan mag zijn, in de IKEA, maar dat ze het heel erg niet serieus neemt.
Denk dat vooral niet.

Ze gaan wel met van alles naar huis, maar doen dit vanuit de basishouding.
Lacherig tot aan de auto dus.

Die schaamte zit er klaarblijkelijk nog altijd in.
De IKEA is burgerlijk. In de IKEA komt iedereen. Daar moet je verre van blijven.
Natuurlijk kom jij er ook, maar dat telt dan niet echt.
Denk dat vooral niet.

De wens om vooral maar anders te zijn, hoe heet het…uniek, leidt tot de enigszins sullige paradox waarin we allemaal hetzelfde zijn door anders te doen. Of veinzen anders te doen.
Dat telt ook.
Ik ben me daarvan bewust. Wanneer het moment er om vraagt omarm ik dus de burgerlijkheid, als de missionarishouding van het leven.
Je moet de charme herkennen.

Ik zou kunnen denken dat ik daarom anders ben. Omdat anderen zich er niet van bewust zijn.
Maar denk dat vooral niet.

vrijdag 3 april 2009

Dag sjaal, dag

Mijn sjaal is kwijt.
Een groene, van Burberry.
Die had ik niet zomaar. Daar heb ik moeite voor gedaan op eBay.
Het heeft er alle schijn van dat ik hem nooit meer terugzie.

Ik vind dat vrij erg.
Over het waarom heb ik nagedacht. Ik ben eruit.
Het is niet zozeer dat ‘ie overdreven duur was. Of dat ik de gedachte aan mijn sjaal om iemand anders nek amper verdraag.
Dat ik niet weet hoe ik hem exact ben verloren is verreweg het pijnlijkst.

Een sjaal wordt onderdeel van een vaste gewoonte.
Een prettige bijkomstigheid daarvan is dat je er niet bij na hoeft te denken.
Dat deed ik dus ook niet.
Mijn sjaal was er. En ik wist waar.
Hij had een beperkt speelveld.
In mijn hand, om mijn nek, op de stoel van de bus naast me, op de stoel van de trein naast me, vlakbij mijn bureau, op de kapstok thuis.
Meer zag mijn sjaal niet. Nu ja, heel soms liet ik hem lekker in de luwte en verpoosde hij enkele uren in de mouw van mijn jas.
Dat vond hij niet eng. Het voelde geborgen.
Want hij wist dat ik hem altijd weer kwam halen.
Tot nu.
Ik heb hem in de steek gelaten.

De regel wanneer je iets kwijt bent is: Ga na waar je dat iets voor het laatst had.
Ik ben mentaal elke uithoek, tot in de diepste krochten langsgeweest en kwam tot de conclusie dat ik het echt niet meer weet.
Wat nog verontrustender was is dat ik, om dat verdoezelen, de hiaten begon te vullen met oude of gemaakte herinneringen. Het verschil daartussen werd niet meer helder.

Mijn sjaal is spoorloos. Daar gaat geen verandering in komen. Zo realistisch moet ik zijn.
Misschien heeft iemand mijn sjaal wel iets heel ergs aangedaan. Hem in de fik gestoken. Of over hem heen gepist.
Ik zou dat heel erg vinden.
Maar te zijner tijd zou ik dat een plekje kunnen geven. Daar ben ik van overtuigd.
Als hij er niet meer is, dan is dat maar zo.

Ik wil alleen weten wat er met hem gebeurd is.

woensdag 1 april 2009

Nekschot

De chauffeur sloeg geen acht op het stopsignaal.
De jongen begreep dit rijkelijk laat. Hij deed wat alle mensen doen wanneer de bus hun halte niet erkend.
In paniek raken.

In zijn schreeuw proefde je de diepgewortelde irrationele angst die in ons allen schuilt. Voor een moment geloof je dat het, wanneer de bus doorrijdt, nooit meer goed komt.
De volgende halte is minimaal twee dagen rijden. Als je eindelijk kunt uitstappen vind je jezelf gedesoriënteerd terug in een vlak en dor niemandsland. Zonder rantsoen. Het gevaar slaat je smalend gade.

Eén gemiste halte, en je hersenkronkels strekken zich uit tot een verwrongen Route 66.
Zonder begin. Zonder eind.

De wanhoopskreet van de jongen deed de chauffeur bij zijn positieven komen.
Hij reageerde direct en instinctief.
Ik schoot naar voren maar had het geluk dat een ijzeren balk mij scheidde van het open middengedeelte. Mijn tas echter had geen schijn van kans en werd genadeloos gelanceerd. Zes meter verder raakte hij de grond. De klap maakte dat hij mijn flesje water uitspuugde.
Ik had het alleen gehoord.

De jongen stapte uit, mij achterlatend als ‘die jongen’.
Die het enige echte slachtoffer was van het bruuske remmen. En nu als een lul de halve bus door moest om zijn spullen bij elkaar te rapen.
Nu ben ik inmiddels op het punt waarop ik er alleen om geef wanneer ik mezelf een lul vind.
Evenwel.

Ik liep naar voren en pakte mijn tas.
‘Mijn water, waar is mijn water?’, leek ik hardop te denken.
“Je water ligt hier”, zei de buschauffeur.
Ik liep nog verder naar voren en vond mijn flesje water bij de ingang van de bus.
De buschauffeur verontschuldigde zich.
Ik antwoordde dat mijn flesje water nu tenminste goed geschud was.
De nonchalance was niet gespeeld, wat gezien het moment als een overwinning voelde.

Toen ik terugliep dacht ik na over buschauffeurs. In de krant staat vrijwel dagelijks dat ze op een rochel of een klap worden getrakteerd indien ze zo onbeschoft zijn om een geldig vervoersbewijs te vragen.
Bij die rationale zou ik minimaal voor een nekschot hebben mogen gaan.
Die behoefte voelde ik nergens.
Dat zou normaal moeten zijn.

De rest van de reis mijmerde ik over nekschoten.

dinsdag 31 maart 2009

Een half woord

De vocabulaire van Hugo is uitgebreid met ‘die!’ en ‘tè!’.
Vanaf het moment dat hij wakker is tot het moment dat hij niet wil gaan slapen, spreekt hij die woorden, terwijl hij met zijn vingertje wijst.
Take your pic en hij wijst het aan en zegt er iets over.
Sterker nog, hij heeft er een stroom aan gedachten bij.

Het is het grootste mysterie van de hersenen.
Zonder taal kunnen gedachten welbeschouwd niet ontstaan.
Maar hoewel ik doorgaans geen idee heb wat hij probeert duidelijk te maken, hoef ik maar in zijn ogen te kijken om te begrijpen dat hij exact weet wat hij bedoelt.

maandag 30 maart 2009

Het komt nooit meer goed

De verstandhouding tussen de ochtend en mijzelf is die van een gearrangeerd huwelijk. Elke keer als ik wakker word, denk ik: Kut, ze is er nog.

Ooit loste ik het op met behulp van een toefje softdrugs. Ik blies de laatste joint uit om een uur of 3 ’s nachts – leve de nachtfilm op de BBC, om me tegen half 2 ’s middags weer te melden. Als ik me er echt toe zette nog wel wat later ook. Tot ik op een dag om 17.30 uur naar de gehaktbal op mijn bord staarde. En besefte dat het mijn ontbijt was.
Je bio-ritme aanpassen is één ding, jezelf in een andere tijdzone plaatsen mag overdreven genoemd worden.

Vanochtend werd ik wakker en ik dacht: Schoolziek. Dat zou fijn zijn. Niet heel ziek, maar een beetje. Genoeg om niet te hoeven werken.

En dan onder een dekentje op de bank de hele dag film kijken. Net zolang tot mijn ogen zouden branden. Zodat ik, wanneer iemand vraagt hoe het met me gaat, zou kunnen zeggen: Mwoah, op zich een ietsje beter misschien. Mijn ogen branden wel.

Maar ik zit niet meer op school. Ik ben 35.

Soms vraag ik me af of het nog eens verandert. Dat ik bij het ontwaken de ochtend omarm. Zoals je dat ook weleens hebt met ochtendseks. Heel fris ruikt het niet, maar je bent toch maar mooi aan het neuken.
Alleen herinner ik me dan een gesprek met mijn vader. Hij vertrouwde mij toe dat er in al die jaren dat hij werkte geen ochtend voorbij ging zonder de wekker gevoegelijk de schurft toe te wensen.

Nu leek ik al erg op mijn vader…

vrijdag 27 maart 2009

Vermist: babyduiven

Politieseries kenmerken zich door de standaardformule waarmee afleveringen worden opgebouwd en afgewikkeld.
Noem het een rijmschema.

Alleen het briljante ‘The Wire’ onttrekt zich hieraan. Maar dat, hoewel niet onbelangrijk, terzijde.

Zo heel af en toe echter weet de scriptschrijver je een fraai briljantje toe te stoppen.
Gisteravond speelden duiven een rol in de plot.
Gewoon, je standaard duiven.

Het ontlokte een bijzonder wezenlijke vraag bij de hoofdrolspeler.
Hij vroeg zich af waar de babyduiven zijn. Hij had ze nog nooit gezien, babyduiven.
Verdomd, dacht ik, ik ook niet. En ik wil goddomme nu weten hoe dat komt.

Wie voedt ze op? Waar gaan ze naar school? Wie helpt ze met oversteken?

Iemand houdt ergens alle babyduiven vast. En laat ze pas los als ze rond en wel klaar zijn om ons te bestoken bij de FEBO.
Als in een verhaal van Roald Dahl.

Ik zal geen rust kennen voor ik weet wie het is.

donderdag 26 maart 2009

Vertrouw nooit op wat je hoort

Een man en vrouw stappen in.
Het is een halte waar doorgaans voorbij gereden wordt.
Ik lees een boek, en registreer daarom niet hoe ze eruit zien als ze in het gangpad passeren.
Terwijl de bus zich opricht om de route te vervolgen, houden ze halt, direct achter mij.
Ik poog weer af te dwalen op de pagina, maar de realiteit houdt me bij de les.
Er zijn conversaties waarbij je geen keuze hebt dan mee te luisteren.

Het is een auditieve vorm van ramptoerisme.

“Zal ik naast je zitten?”, vraagt de man.
“Ja hoor. Kijk maar. Kijk maar wat je doet”, antwoordt de vrouw.
“Hij gaat snel, hè, op die busbaan?”
“Ja, hij kwam inderdaad snel.”
“Ja. Wat hebben we daar nou gestaan? Vijf minuten?”
“Ik denk het.”
“Ja, vijf minuten hoor, max. Valt me niet tegen hoor. Nee, valt me echt niet tegen. En dat inclusief lopen. Hè, toch?”

De vrouw antwoordt niet meer, maar je proeft aan alles dat de tijd dat dit voor de man een beletsel vormde lang achter hem ligt. Die tijd kan zelfs nooit bestaan hebben.
Genoeg gesprekken bestaan bij de gratie van de illusie dat iemand luistert.
Soms volstaat fysieke nabijheid.

De bus glijdt verder langs het kanaal. Aan de overkant staan huizen, waarachter de weilanden zich uitstrekken tot aan de horizon, waar nieuwe huizen opdoemen.
Die huizen staan er zolang ik me kan herinneren. Een dorpje waar de tijd geen vat op lijkt te hebben gehad. Zondags worden dikgesneden plakken suikerkoek op de keukentafel gezet.
Vroeger vroeg ik me af wie er in woonden. Nu vooral hoe lang ze er nog staan.

Voor nostalgie is geen ruimte in de ambities van planologen.

De zon zakt tot vlak boven de horizon en gloeit felrood. Alsof hij zich verzet tegen het naderende doven, omdat hij elke avond vergeet dat hij morgen weer op mag.
Het vergezicht is de man achter mij niet ontgaan. Hij reageert alsof het zijn eerste keer is.

“Moet je kijken zeg. Zie je die zon? Wat is ‘ie rood, hè?
Ongelooflijk zeg. Goh. Hij is echt rood, die zon. Zie je het? Hoe rood ‘ie is?”
De vrouw speelt mee.
“Ja, ik ziet het. Een rode zon. Ja. Ja.”
“Zo rood is ‘ie normaal niet hoor, volgens mij. Althans, niet dat ik me kan herinneren.”
“Nee. Nee. Normaal niet, nee.”
“Geweldig echt. Volgens mij is ‘ie alweer wat gezakt hoor, hé. Zie je dat?”
“Ja, gezakt, ja. Ja.”

Ik ben mijn boek vergeten en luister gefascineerd naar de man en vrouw. Nog altijd weet ik niet hoe ze eruit zien, maar ik durf niet om te kijken.
De comfortabele stilte is aan hen niet besteed. In plaats daarvan vinden ze geruststelling in het bevestigende antwoord. Gesprekken op de automatische piloot. Als flauwe tocht door een kier. Straks, thuis, zullen ze zich er niets van herinneren.

De bus draait de bebouwde kom in en laat het laatste restje zon achter ons liggen. De man blijft onverstoorbaar zijn observaties delen met de vrouw. Ik vraag me af hoe lang ze al samen zijn.

“Kijk, mensen aan het werk aan hun huis.”
“Ja.”
“Het kan nu nog hè. Zo vlak voor de herfst. Het kan zomaar over zijn over een week. Je moet er nu van profiteren.”
“Ja, je moet er nu van profiteren, ja.”

“Kijk, de sporthal. Je kunt zien dat de vakantie weer voorbij is. Hij is weer open, hè.”
“Ja, vakantie.”

De bus maakt een scherpe bocht langs de sporthal en rijdt een straat in met aan de rechterkant voornamelijk aanleunwoningen. Aan het eind van de straat ligt een brug, die overgang biedt naar het aanliggende winkelplein.

De man anticipeert op zijn volgende observatie.

“Kijk, koopavond. Hoop mensen hoor.”
“Ja, misschien vanwege het mooie weer.”
“Ja, ik weet het niet.”

De bus rijdt langs het winkelplein. Ik kijk ernaar. En zie, op een enkeling na, niemand.

Ondanks dat ik de man en vrouw vluchtig heb gezien, schat ik dat de ze nog zeker een kwart eeuw voor de boeg hebben.
Een goede 20 minuten heb ik naar ze geluisterd.
Ik weeg het af. 20 minuten. 25 jaar.
En ik denk: Wat erg. Wat oprecht erg.

Dan, voor een moment, meen ik een oplossing te ontwaren.
Een schifting, die hun koers voorgoed zou veranderen.

Nog even en ze zouden thuis zijn.
Direct nadat zij haar jas heeft opgehangen zou hij haar klem moeten zetten op de trap. Om haar daar, ter plekke, te ontdoen van haar onderkleding. Haar verfomfraaide, witte kont is al wat hij nog zou zien.
Zijn hand hangt al in de lucht, en hij laat deze hard en vlak landen. Keer, op keer, op keer. Tot haar beide billen branden, vuurrood. Terwijl hij zijn rits opendoet met één hand, pakt hij haar met de andere vanachter bij het haar. Hard, maar teder genoeg.
Hij zou zeggen: “Ik kijk naar jouw zon. Jouw prachtige, rode zon. De enige zon, waar ik in wil oplossen. Aanschouw mijn sabel, die ik hier hef. Mijn sabel, waarmee ik jouw zon weersta."


Dan zou hij haar nog één keer slaan, echt hard, waarna hij zijn sabel vol in haar zon steekt.
Na afloop zou hij haar blussen. Als in de film. Maar nu zou het liefde, en niets dan dat zijn.

Het gros van ons vergeet dat wat vast zit, vaak nog los kan.

Het is slechts zaak uit je rol stappen. De hoogste vorm van het rollenspel.

Als de bus mijn halte nadert sta ik op. Het stopsignaal licht op boven de buschauffeur. Ik draai me om en kijk naar de man en vrouw. Even is er twijfel, maar dan zie ik de naakte waarheid.
Achter mij hebben al die tijd een moeder en zoon gezeten.

Ik had veel eerder op stop moeten drukken.
Heel veel eerder.

woensdag 25 maart 2009

Er zijn grenzen

Buiten Utrecht CS is een gebied waar sinds enige tijd fietsen verboden zijn. We spreken hier over borden en bewakers.
Je mag er dus niet alleen niet fietsen, je mag zelfs niet met je fiets aan de hand lopen. Ik sluit niet uit dat op de gedachte aan een fiets een sanctie staat.

Niemand weet precies waarom. Niemand wil precies weten waarom.

Wat men wil, is kunnen doorsteken. Met de fiets aan de hand.
De enige andere optie is namelijk omlopen. Wat indruist tegen de logistieke realiteitszin. Want je bent je er continu van bewust. Dat je omloopt.
Het leidt onherroepelijk tot burgerlijke ongehoorzaamheid.
Vandaar die bewakers. Waarvan overigens niet duidelijk is of ze beveiligingsbeambten zijn of politie. Hun wit-oranje reflecterende jassen zeggen politie. Maar het riekt naar camouflage.

Gistermiddag stak een meisje met haar fiets aan de hand het gewraakte gebied over. De bewaker liep of haar af. Hij zei norse dingen. Het meisje beloofde beterschap en liep verder. Daarop werd hij een heel serieuze bewaker.

Hij liep achter haar aan en maande haar tot stoppen. Het meisje was bijna bij de doorgang en negeerde hem logischerwijs. Daarop nam hij een ferme stap, een sprong bijna, en pakte haar bagagedrager vast. Dat deed hij echt.

Om zich vervolgens met een schouderduw voor haar te wurmen, zodat hij haar pad kon blokkeren. Je zou, gezien de context en het vergrijp, kunnen zeggen dat hij hard optrad.

Je werk serieus nemen is een eigenschap die te prijzen valt. Menselijkheid is dat ook.
Toen ik me bij de trapingang naar het CS omdraaide stond de bewaker nog altijd vermanend voor het meisje. Een volwassen man. En ik dacht: hij gaat haar terugsturen.

Er is er altijd wel eentje die het voor de rest verpest.

dinsdag 24 maart 2009

Papa weg

Als ik thuis naar het toilet ga is dat voor Hugo het sein als een bezetene achter me aan te kruipen.
Terwijl ik dan sta te kletteren hoor ik hem dichterbij komen.

Zijn handjes klappen in rap tempo op de vloer en hij hijgt en grinnikt.

Als een bezetene.
Meestal ben ik nog niet helemaal klaar als hij zich al aan mijn broekspijpen omhoog trekt. Dan kijkt hij om mijn been heen om te zien hoe het water wegloopt als ik doortrek. Hij vindt doortrekken bijzonder interessant. Eigenlijk vindt hij alles bijzonder interessant.

Omdat het lastig is een en ander af te ronden met een klein mannetje dat aan je benen trekt, doe ik de deur naar het toilet weleens dicht.
Vervolgens hoor ik hoe Hugo halt houdt voor de deur. Een fractie later komt het besef.
Papa is weg. Zojuist was hij hier nog. Maar nu is hij weg. En misschien blijft hij wel weg.

Vanuit het toilet hoor ik dan hoe hij begint te huilen. Want hij wil zijn papa terug.
Het zijn momenten waarop ik onnoemelijk gelukkig ben.

maandag 23 maart 2009

Oorsmeer

Ik was er vroeger bij dan vorig jaar.
Eigenlijk was ik er vroeger bij dan alle jaren ervoor.
Normaal wacht ik altijd net te lang, en dan zit er eentje dicht. Of met een beetje pech, allebei.
Vorig jaar was dat het rechteroor. Potdicht.

Mijn meisje: “Hoi, ik bel even voor mijn vriend. Zijn oren moeten worden uitgespoten.”
Ik: “Ik hoor nog maar 30% ofzo!”
Mijn meisje: “Hij hoort nog maar 30%. Vandaar ook dat ik bel.”
Doktersassistente: “Sorry, dat gaat vandaag niet lukken. We zitten helemaal vol.”
Mijn meisje: “Ze zitten vol… Morgen?”
Ik: “Nee. Nee. Niet morgen. Vandaag!”
Mijn meisje: “Is er echt geen mogelijkheid, mevrouw?”
Doktersassistente: “Heeft ‘ie pijn, aan zijn oor?”
Mijn meisje: “Doet het pijn?”
Ik: “Ja. Pijn. Zeg dat maar, ja.”
Mijn meisje: “Ja, hij zegt dat het pijn doet.”
Doktersassistente: “Ok. Laat hem dan maar om 10.10 uur langskomen.”

Dokter: “Zo, zegt u het maar.”
Ik: “Mijn oren moeten worden uitgespoten.”
Dokter: “Dat zegt u wel heel stellig.”
Ik: “Ik hoor nog maar 30%. 20-30%.”
Dokter: “We gaan maar eens even kijken.”
Ik: “Ja.”
Dokter: “Zo, die zitten echt vol!”
Ik: “Dat zei ik al ja. Uitspuiten dus.”
Dokter: “Ja, maar dat doe ik niet zelf. Dat doet een assistente.”
Ik: Ok. Dan loop ik wel even naar een assistente.”
Dokter: “Nou, ik denk niet dat ze tijd hebben.”
Ik: “Maar het duurt maar vijf minuten.”
Dokter: “Ik kan niets beloven. Anders zul je even een afspraak moeten maken.”

Ik: “Hoi. Mijn oren zitten dicht. U gaat ze uitspuiten, heb ik begrepen.”
Doktersassistente: “Dat gaat vandaag niet meer lukken, mijnheer. Morgen kan ik u inplannen.”
Ik: “Morgen? Maar ik ben hier toch gekomen om mijn oren te laten uitspuiten?! U had mijn vriendin vanochtend nog aan de telefoon. Toen zei u dat ik langs kon komen.”
Doktersassistente: “Ja, omdat u zei dat u pijn had.”
Ik: “Maar dat heb ik ook! Pijn. En nu moeten ze uitgespoten worden! Ik hoor niets meer! 20%, hooguit!”
Doktersassistente: “Sorry, morgen kunt u de eerste zijn.”
Ik: “Maar waarom ben ik hier dan gekomen…? Zodat jullie konden constateren dat ze inderdaad dicht zitten?? Het kost u vijf minuten! Vijf!”
Doktersassistente: “Mijnheer, we zitten vol. Tien minuten per patiënt.”
Ik: “Die tien minuten hadden we wel beter kunnen besteden, denkt u niet?!”
Doktersassistente: “Mijnheer, u hoeft niet tegen mij te gaan schreeuwen.”
Ik: “Oh! Deed ik dat? Ik kon dat zelf niet horen namelijk!”

Daarom was ik er dus vroeger bij, dit jaar.

De assistente vroeg of ik bij de vrouw hoorde die voor mij stond. Ik knikte van nee. Of ik me dan nog even uit de ruimte wilde verwijderen. In verband met de privacy.
Het is zo Hollands. Een ‘stukje privacy’.
Wanneer het aankomt op ziektes en salarissen moet je tot geweld bereid zijn wil je het uit iemand krijgen. Terwijl het alles ontzettend zou ‘opengooien’. Ooit versierde ik een meisje door te vertellen dat ik twee serieuze longontstekingen had gehad en gordelroos.
Ter illustratie.

Toen ik aan de beurt was en op het punt stond te zeggen dat ik voor mijn oren kwam, stak een andere assistente haar hoofd om de hoek. Of ik degene was die zijn oren kwam laten uitspuiten. Dat was ik.
Terwijl ze me een ruimte in begeleidde vertelde ze dat ik me helemaal niet hoefde aan te melden voor een dergelijke ingreep.
Het huisartsenprotocol en ik dwalen voorgoed in andere werelden.

De assistente ging voortvarend aan de slag.
Ik zette het bakje onder mijn oor tegen mijn wang en zij liet het apparaat in mijn gehoorgang sputteren.
Het zat goed vast.
Meermaals vroeg ze of ik dacht dat mijn oor al leeg was. Telkens antwoordde ik dat ik vermoedde van niet.
“Ok, dan kijk ik nog even. Want als het niet nodig is wil ik je daar niet langer pesten”.
Dat zei ze wel drie keer. Dat ze me niet onnodig wilde pesten daar.
Ik vond haar schattig.
Toen mijn oren helemaal leeg waren schudde ik haar de hand en pakte mijn tas.
“Tot volgend jaar dan maar weer, hè”, zei ze, niet wetende dat ik dan verhuisd ben.

“Ja, absoluut! Tot dan!”

vrijdag 20 maart 2009

I want my MTV

Iets zorgde voor een associatie met lang geleden.
Wat dat iets was weet ik niet meer.
Associaties moet je binnenlaten. Meer niet. Geen waarom, geen waarvandaan.
God weet wat je allemaal tegenkomt.

Maar iets maakte dat ik dacht aan 1986. Toen een vriendje ons uitnodigde om na school bij hem thuis video te komen kijken. Hij had drie kwartier MTV opgenomen.
Op VHS.

En wij keken ernaar. Naar Ray Cokes, Marcel Vanthilt en Christiane – Oh, Christiane – Backer. En we zagen muziekvideo’s en een show die nog lang favoriet zou blijven.
Remote Control. Voor wie het niet kent, twee woorden: Snack Break!!

De volgende dag vertelde je erover. Ik heb gisteren drie kwartier MTV gekeken. Maus heeft het op video.
Men vond je stoer. Zonder een zweem van ironie.

In Amsterdam hangen posters in de stad. De boodschap: je kunt porno kijken in de tram. Op je mobiele telefoon.
Er gebeurde niets met me, behalve een melancholisch besef.

Er is geen verwondering meer.

Het is hoogste prijs van vooruitgang.

donderdag 19 maart 2009

Ongemakkelijke romantiek

Een televisierecensent schreef over de film Hope Floats in een wegwerpkrantje. Er stond dat het een wat ‘ongemakkelijke romantische komedie’ was.

Ik heb Hope Floats zelf niet gezien. Het gaat over een jonge vrouw die terugkeert naar haar geboortedorpje, ergens in Texas. Daar doet ze, in de zucht naar een nieuwe start, welles-nietes met de ruwe bolster, blanke pit van Highschool. Hij is nooit weggegaan.
Het einde laat zich raden. Het wordt neuken achterin de pick-up na een brutale opmerking en schoorvoetende dans tijdens de jaarlijkse pompoenenoogstfestiviteiten, waarna de aftiteling nog vooraf wordt gegaan door romantisch geschommel op de veranda onder het genot van zelfgemaakte limoenenlimonade.
Met ijs.

Een hartverwarmend tafereel, maar de echte intrige ontspruit uit de bijna achteloze opmerking van de recensent.

Ik probeer het me voor te stellen.
Wat dat is, een ongemakkelijke romantische komedie.
Ik denk dat hij schreef vanuit het perspectief van ons, de kijker.
Maar waar schuurt het?

Moet worden gedacht aan plaatsvervangende schaamte? Zodat je na een half uur niet meer kijkt omdat je wilt, maar omdat je moet, min of meer?
Is het een kwestie van persoonlijke hygiëne? Waarbij je op goed moment merkt dat je jezelf “In vredesnaam niet daar…” hoort mompelen?

Ik kom er niet uit.
En ik zit er al vijf minuten over na te denken. Wat lang is, in deze.
Als ik een gooi moest doen: de combinatie van romantiek en ongemak, het klinkt als momenten die eenieder bekend voorkomen. Alleen hebben we onszelf aangeleerd er niet op te letten. Of over te vallen. Zolang het maar bij momenten blijft. Momenten kun je bedekken. Of rationaliseren.
Ja, je kunt het altijd nog rationaliseren.
Wij hebben dat liefde genoemd.

Ik denk alleen niet dat dat is wat bedoeld werd.

woensdag 18 maart 2009

De McGyver in mij

Er komt een bioscoopversie van McGyver.
Ik ben een groot fan van McGyver. Twee recente gebeurtenissen echter nopen mij deze bewering bij te stellen.
Ik ben een adept.
Wanneer het er om spant, wanneer benauwde situaties vragen om onorthodoxe oplossingen, dan pull ik een McGyver.

Het begon met een niersteen. Die zat vast. En goed ook.
Water, springen, bidden. Het waren vruchteloze regendansen op een uitgedroogde akker.
Tot ik, vlak voor de paniek echt wilde huishouden, een helder moment had.
In het kort: Ik masturbeerde hem eruit. (In het lang: hier).
Een speciaal verrichte handeling in de moeilijkste categorie. De padvinder in mij glom van trots toen het verworven insigne werd opgespeld.

Enige weken later bekeek ik mijn neus. Op de neusvleugel dissoneerde een wit stukje huid.
Een relikwie dat het gevolg was van stelselmatig ‘poetsen’ (= het masseren van het puntje van de neus met duim en wijsvinger. De poetser is zich van de daad doorgaans niet bewust).
Dat witte stukje moest weg.

Ik begreep direct hoe.

Met een vlam verhitte ik een naald, waarna ik met vaste hand het witte stukje huid op meerdere plaatsen doorboorde.
De huid is nu bijna genezen. Het witte stukje is niet meer dan een herinnering.

Nu is het slechts een kwestie van wachten.
Op een nieuw avontuur.

maandag 16 maart 2009

90210 is een postcode in Purmerend

Zaterdagavond ging ik uit op de Koemarkt in Purmerend.
Dat doe ik anders nooit.

Onderweg naar een kroeg kwamen we een grote groep jongeren tegen.
Eén of een aantal van hen had ruzie met één of een aantal anderen.

Ze keken er heel serieus bij.
De jongen voorop zat in de ‘hou me tegen’ modus. Erachter smeekte een meisje een andere jongen rustig te blijven.
En die groep, die groeide maar. Ik heb nog nooit zo snel zoveel kinderen uit het niets zien verschijnen.

Ik keek ernaar en realiseerde me dat ze acteerden, zonder zich daar een moment van bewust te zijn. Omdat kinderen denken dat het heel volwassen is, grote emoties uiten. Ze zien moeilijke situaties niet als iets om te vermijden, ze streven het na.
90210’tje spelen.

De ontbrekende schakel tussen kinderen en volwassenen laat zich vangen in één woord: relativeringsvermogen.



zondag 15 maart 2009

Schijn bedriegt

Schijn 1
Ik schat dat ze de 60 al gepasseerd waren, de man en vrouw die vanmiddag in de vierzitter naast mij waren gaan zitten.

Hij had een alleszins respectabele baard en droeg robuuste wandelschoenen. Als kind zou je hem "tuinkabouter" noemen.

Zij had vlassig peenhaar met daaronder grote ogen, die als twee zaklampjes vanuit haar gerimpelde gelaat naar buiten leken te schijnen. Ze deed me denken aan een vrouw van Anton Heyboer, maar dan zonder de allure.

Het was pas toen ik zag dat hij de gehele reis haar hand vasthield en met zijn duim zachtjes over haar vingers wreef, als de onbedoelde penseelstrepen van een romantisch stilleven, dat ik begreep dat ik was verrast door hun stille uiting van genegenheid.

Schijn 2
Achter de kassa bij de AH to go op het Centraal Station stond een klein meisje.

Daarbij doel ik alleen op haar lengte. Ze was een mooi meisje, en niet alleen omdat ze klein was.
Terwijl ik een plaats opschoof in de rij observeerde ik haar.

Ze zou Braziliaanse kunnen zijn, alleen ontbrak op het eerste oog het temperament. Ze had een verlegen uitstraling, schuchter bijna.

Ik was aan de beurt maar haperde even met mijn bestelling, ik zag de rode Gauloises niet, waarna ik net voor het ongemakkelijk werd ‘…een Marlboro’ er uit perste.
Het meisje pakte zonder iets te zeggen een pakje Marlboro en legde het voor me neer. Ik gaf haar € 5, zij gaf € 0,50 terug en we zeiden alsjeblieft en dankjewel.

Toen ik wegliep realiseerde ik me dat ze het pakje sigaretten nooit gescand had.
Terwijl haar vingers weer in de kassa frummelden, begreep ik dat ik luisterde naar het geluid van de fooi van € 4,50 die ze zichzelf toeëigende.

vrijdag 13 maart 2009

Around the world in one second

Alles wat een mens kan overkomen gebeurt op dit moment.
Ergens ter wereld.
Met iemand.
Alles. In welgeteld een seconde.
Het is precies genoeg tijd om te voelen hoe onwerkelijk dat is.

donderdag 12 maart 2009

Lorem ipsum

Wie copy doet, kent 'lorem ipsum'.
Vandaag heb ik zoveel copy gedaan, dat ik moet volstaan met:

Lorem ipsum dolor sit amet, consectetur adipiscing elit. Donec nisl. Maecenas dignissim sapien in metus posuere sagittis. Nam risus magna, suscipit eu, feugiat ut, sollicitudin ac, quam. Curabitur ornare dui non est. Donec quis eros.

Mea culpa.

woensdag 11 maart 2009

Vijf vandaag

Op 1.
Hugo is één jaar oud geworden vandaag.
We hebben geen cadeautje voor hem gekocht, want hij begrijpt niet dat hij jarig is, noch wat een cadeautje is.
Toen ik vanochtend voor hem zong onderstreepte zijn blik die stelling.
Hij had wel een cadeautje voor ons.
Een waarlijk goedgevulde luier.
De volwassen geur onderstreepte dat hij inderdaad ouder wordt.

Op 2.
Liverpool. Wat een publiek. Wat een team. Wat een instelling.
En vooral: wat een tempo.
Je moet wedstrijden uit de eredivisie versneld afspelen wil je het kunnen bijbenen.

Op 3.
Rafael van der Vaart stond klaar om in te vallen voor het laatste half uur van de wedstrijd die al gespeeld was. Hij schudde de benen even los, sprong wat omhoog en nam nog een slokje water. Naast hem stond Juande Ramos, coach van Real Madrid. Goeie Spaanse kop. Volle bos haar en daaronder de geknepen blik die beleving veinsde.
Ramos vulde het oor van Van der Vaart met een onophoudelijke stroom aanwijzingen.
Van der Vaart nam nog een slokje water, knikte afwezig en staarde in de verte. Hij zit al weken op de bank. Hij wilde niet knijpen. Of in de zone spelen. Hij wilde de wei in. Lekker ballen, in zijn eigen zone.
Het was een onbedoeld hoogtepunt van de wedstrijd, daar aan de zijlijn.
Een schouwspel dat eens te meer duidelijk maakte hoe gering de invloed van een trainer kan zijn.

Op 4.
Ik kan niet meer poolen. Echt niet, denk ik.
Het vreet aan me.

Op 5.
Soms denk ik: je bent nu op het verste punt in je leven. En nu. En nu.
En dan vraag ik me weleens af hoeveel ik nu, per saldo, eigenlijk ben opgeschoten.

Gelukkig kan ik nu altijd zeggen dat ik dat toen dacht.

dinsdag 10 maart 2009

Onderscheid

Zo heel af en toe reis ik eersteklas in de trein.
Dat is volgens mijn abonnement niet toegestaan.
Maar soms is het druk, of de conducteur is al voorbij en dan denk ik: vooruit, ga maar even lekker zitten. Laaf je aan het leer van de stoelen.
Dat zit dan lekker.

Toch betrap ik me er elke keer op dat ik me afvraag of de mensen het doorhebben. Dat ze zien, maar vooral denken: die hoort hier niet. Dat is een tweedeklasser.
Daar ben ik me dan de hele reis bewust van. Dat ik eersteklas reis en dat dat helemaal niet mag. En die mensen, die denken er waarschijnlijk niets van. Misschien is het zelfs zo dat zij net zo stiekem eersteklas reizen als ik. Dat zou mooi zijn. Maar ik acht het niet waarschijnlijk.

Het prijsverschil tussen een eerste- en tweedeklas kaartje is niet bijzonder groot. Toch is dat hoe het verschil in perceptie voelt.
Onderscheid wordt niet menselijker omdat er voor betaald is.

zondag 8 maart 2009

Ik ben best een eikel

Ik zat al enige tijd achter een t-shirt aan op eBay.
Dat is per definitie een risico, maar ik moet zeggen: de foto van het shirt was echt fraai. Dusdanig dat ik bereid was alle miskopen uit het verleden tijdelijk te vergeten.

Het shirt was er in meerdere maten en kleuren en werd, zo bleek, te allen tijde opnieuw aangeboden. Of het nu verkocht was of niet. We spreken hier dus niet over een origineel t-shirt. Maar geloof me wanneer ik zeg: die foto was echt heel erg goed gelukt.

De verkoper bood geen ‘Buy it now’-optie aan. Ik moest dus bieden. Het openingsbod was € 6,99. Dat is inderdaad geen geld voor een shirt wat er zo uitziet.
Ik zette mijn maximumbod op € 10 en ging er vanuit alleen nog een mailtje te krijgen waarin stond dat ik de trotse winnaar was en of ik kon betalen.

Dat mailtje kreeg ik niet. Althans, nog niet.
Ik ontving bericht dat ik was overboden.
“Ik ben overboden op een t-shirt!”, brieste ik tegen mijn meisje (voorheen ‘eega’. Maar ze maakte laatst een grapje waarin ze me ‘van katoen ging geven’. Dus vandaar).

Ik vertelde haar dat de onverlaat, die mij overboden had, toch wel een speciaal soort eikel was. Dat je elkaar natuurlijk mag overbieden, maar nooit op zo iets onbenulligs als een t-shirt.
Want dat t-shirt, dat wordt een dag later toch weer opnieuw aangeboden. En nu waren we alleen maar de prijs aan het opdrijven. Voor een godverdomd t-shirt.

Gegeven, een fraaie. Maar dan nog.

Ik nam een beslissing. Waarvan de uitkomst bij voorbaat vast lag. Maar ik weigerde het te zien. Ik had het al eens eerder gedaan. Bovendien vroeg hij erom.

Dus ik bood € 11,50. En jawel, hij moest nu al iets meer betalen. Ik voelde me goed. Dus ik bood € 12,50. En hihi, ja hoor, de prijs was nog wat verder opgedreven.
Nog een beetje dan? Nog een beetje dan. € 13,50 ingevuld…bevestigen. En ik was de hoogste bieder...

Hij had zijn maximum op € 13 gezet.
€ 13. Wat een ontzettend kutbedrag, dacht ik.
Maar als hij ziet dat hij is overboden, waagt hij nog een poging. Ik ben er zeker van.

Ik heb hem nu waar ik hem hebben wil.

De volgende ochtend opende ik mijn mail. Ik had hem helemaal nergens. Ik had het t-shirt gewonnen. Voor € 13,50.
Ik was hem.

zaterdag 7 maart 2009

En hij is weer gevuld

Vanochtend pakte Hugo zijn surrogaatapparaat dat hem moet doen vergeten dat er echte telefoons en afstandbedieningen bestaan. Dat het ding in het geheel niet helpt, zal geen verbazing wekken.

Maar waar het om ging: hij hief het apparaat omhoog en hield hem tegen zijn oor.
Toen begon hij te praten. Alsof hij iemand aan de telefoon had.
Ik keek naar hem, maar hij keek niet terug. Hij keek alsof hij iemand aan de telefoon had.
De telefoonblik. Net voor zijn eerste verjaardag.

Voor wie niet bekend is met de dynamiek achter het jonge ouderschap: de kinderhand krijgt u er bij de geboorte gratis bij.


vrijdag 6 maart 2009

Anders was alles anders geweest

We reden door de polder.
Het was donker en het regende. Af en toe gloorde in de verte licht.
Telkens hetzelfde licht, kunstlicht.
Het maakte dat het gras waarop het scheen een onnatuurlijke kleur kreeg.
Op het gras renden jongens achter een bal. Ze waren een jaar of dertien dus hun spel vertoonde al coherentie. Ik volgde hun verrichtingen voor zolang dat mogelijk was.

Er kwam een diepe bal die door de linksback moest worden onderschept. Hij maaide jammerlijk in het luchtledige zodat de bal zijn bestemming leek te bereiken. De rechtsbuiten rende achter hem langs en kon de bal nog net binnenhouden. De controle van het leer duurde echter een fractie te lang, wat de linksback in staat stelde zijn fout goed te maken. Hij stond nu recht tegenover de rechtsbuiten. Die dreigde, en dreigde, en zette toen een passeerbeweging in.

We reden te hard om nog te kunnen zien of hij er langs kwam. Maar van binnen laaide een nostalgisch vlammetje. Ik wilde weer jong zijn. Dat wil ik normaliter nooit. Het is een tijd waarin ik dommer en armer was. Maar nu miste ik het spel.

Op dinsdagavond via een slecht verlicht paadje naar het bijveld. Er lag amper gras. En het miezerde, want het was dinsdag. Het soort regen waardoor je binnen tien minuten volledig en egaal doorweekt was. De toendra waarop we trainden veranderde in een modderpoel en voor anderhalf uur speelden we als biggen. Je rende je de pleuris omdat je erin geloofde. Je juichte als een gearriveerde ster wanneer je de verzwaarde bal via onderkant lat binnenschoot. En op de lat zat dan een ronde afdruk van de modder. Jouw afdruk.

Na afloop veeg je met je mouw langs je neus en snot vermengt zich met zand. Terwijl het stoom als wierook boven je hoofd danst komt de trainer je tegemoet.
Of je zondag mee kan doen met de C1.
Je stamelt van ‘ja, natuurlijk’ en van binnen gloei je. Trots en zenuwen verdringen zich in je maag. Wanneer je twaalf jaar oud bent is die emotie exact hetzelfde als wanneer een profspeler wordt geselecteerd voor Oranje.

En op zondagochtend sta je in je trainingsjasje te blauwbekken langs de lijn. In de tweede helft krijgt de beste speler van de C1 ruzie met de trainer. Dus jasje uit en het veld in.
Je staat op een positie die je niet gewend bent en ook na het eerste balcontact blijft die knoop in je maag. Het lijkt of je vooral heen en weer rent en wanneer de wedstrijd is verloren vind je jezelf terug in de kleedkamer. Je kijkt om je heen naar je tijdelijke teamgenoten en langzaam komt het besef.
Ik heb meegedaan met de C1.

En ik heb geen bal geraakt.

donderdag 5 maart 2009

Kent u mijn vader?

(Onderstaand verhaal is een vingeroefening. Indien u er een mening over heeft, u mag deze ventileren)

De jongen keek de kamer rond. De muur was opgesierd met een poster, waarop een tekening stond, met daaronder een telefoonnummer.
Hij vroeg zich af of er vandaag gebeld was.
De man tegenover hem keek hem strak aan, maar zei niets.
Net zoals in de auto even daarvoor, toen hij had gevraagd of de sirene aan mocht.
Ondanks de stilte voelde de jongen zich op zijn gemak.
Het was voor het eerst vandaag.

“Kent u mijn vader, meneer?”, vroeg hij tenslotte.
De man wreef over zijn handpalm.
“Ik geloof niet dat ik het genoegen heb gehad, jongen.”
“De ijzerwinkel in de Breestraat, die is van hem. Hij was er nog mee op televisie. Toen het zo vroor. Volgens mij heeft hij wel honderd schaatsen verkocht. Het was echt druk, dat kon ik zien.

Mama heeft toen de televisie uitgezet.
Mijn vader woont niet meer bij ons, wist u dat? Ik weet het nog precies, dat hij wegging.
Gek hè, want vaak vergeet ik dingen. Dan wordt mama boos.
Probeer me nou eens te ontzien, zegt ze dan.
Als ik uit school kom heeft ze vaak hoofdpijn. Dan ga ik opruimen. En als ik klaar ben zing ik voor haar.

“Wie heeft hier het allermooiste huisje in de buurt? Mama, dat zijn wij! Mama, dat zijn wij!”
De jongen glimlachte alsof een mooie herinnering aan hem voorbijtrok.
“Heeft uw moeder wel eens hoofdpijn, meneer?”
De man negeerde zijn vraag.
“Je vertelde dat je vader niet meer bij jou en je moeder woont?”

Met een enthousiasme dat ongepast leek vertelde de jongen verder.
“Ik was zes toen hij wegging. Maar weet u, hij ging helemaal niet ver. Eén huis verder, bij de buurvrouw. Terwijl ons huis veel mooier was. Mama begreep er ook niets van.
Ik heb toen gezegd dat hij terug moest komen. Dat hij geen last meer van mij zou hebben. Maar een paar maanden later verhuisde hij. Met haar. Mama zei toen dat ik hem niet meer mocht zien.

Stiekem ging ik toch. Naar de winkel. Ik zette mijn fiets op de brug en liep het laatste stukje.
Mijn vader wilde liever geen verkeer voor de winkel.
Toen ik voor de deur stond liep hij naar me toe. Ik zwaaide, maar hij zwaaide niet terug. Hij keek over me heen, alsof achter mij iets gebeurde. Maar daar gebeurde niets. Toen ik weer de winkel inkeek zag ik het bordje.
‘Gesloten’, stond er nu.
Mijn vader liep terug naar de toonbank, waar zij ook stond.
Weet u wat ze deed?
Ze lachte. En mijn vader sloeg een arm om haar heen en ze liepen naar achter.
Hij had me vast niet gezien, toch?”

De man leek even zijn woorden te wegen.
“En vanmiddag?”, vroeg hij de jongen, “Wat gebeurde er vanmiddag?”
“De winkel was open. Zij was er nog steeds. Net als tien jaar geleden.”
“En toen?”
“Ik vroeg haar of mijn vader er was. Maar ze zei niets. Ze stond daar maar.
En ze lachte. Ze lachte weer.”
De man boog iets naar voren.
“Maar nu niet meer hè…”
De jongen staarde seconden lang voor zich uit alvorens hij sprak.
“Meneer, kunnen we niet even stoppen? Ik ben moe. Echt heel erg moe.”
De man zuchtte, bijna onhoorbaar.
“Het is genoeg voor nu, jongen. Je blijft hier een nachtje slapen, goed?”

De jongen legde zich neer op de oncomfortabele bank die zijn bed zou zijn en neuriede het liedje dat hij altijd voor zijn moeder zong.
Terwijl de voetstappen van de man verder weg klonken besefte hij dat hij iets was vergeten.

“Meneer?! Weet u of mijn vader al heeft gebeld?”

dinsdag 3 maart 2009

Het kon

Het deksel van het treintoilet was naar beneden gedaan, maar de veegheid ervan beklijfde niet.
Voor een fractie, dan.

De toiletrand lonkte verleidelijk naar de lagune van pis er vlak onder. De dans werd schuchter beantwoord. Een achtjarige ballerina in duet met haar spiegelbeeld.

Een toilet verder herbergde teveel risico’s.
De trein was ter hoogte van de burelen van Het Parool. Uitslingeren op het moment dat de deuren zouden openen leek mij niet de gewenste handeling.
Ophouden kweekt karakter.

Maar wat is de meerwaarde van karakter tijdens iets banaals als naar huis gaan.
Het heeft iets onnodigs. Alsof je je in een smoking hijst voor een vrijdagmiddagborrel.

Nu aan de plichtmatige situatieanalyse was voldaan kon ik me kwijten aan mijn taak.
Tijdens de met zorg uitgevoerde dans stuitte ik op een les die wat in de vergetelheid was geraakt.
Dat je veel, erg veel zelfs, doet om een doodeenvoudige reden.

Om te kijken of het kan.