maandag 13 december 2010

Ik wilde een trui met elleboogstukken

Ik wilde een trui met elleboogstukken. Suède elleboogstukken, zoals die vroeger op tweedjasjes zaten, of op truien waar daadwerkelijk een gat in zat. Dat is eigenlijk het beste. Dat het om functionele reden op het kledingstuk is aangebracht en je er pas later achterkomt dat het ook nog geweldig staat. Een beetje als opstaan met een perfect zittend kapsel. Uit dat inzicht is nog een jammerlijk haarverzorgingsproduct voortgekomen. Just-out-of-bed-wax. Zodat je na het douchen je haar kan terugbrengen in de staat waarin het voor het douchen verkeerde. Maakbare authenticiteit. Het zoveelste failliet van de mensheid.

Eigenlijk kende ik alleen de trui met elleboogstukken van H&M. Ik heb ‘m, ik draag ‘m, maar ik weet tegelijkertijd: het is een surrogaat. Met iets meer slechte wil hadden ze de elleboogstukken erop gedrukt. Bovendien is ook deze trui kenmerkend voor kledingsstukken van H&M; het ziet er op de foto beter uit dan in het echt. Het omgekeerde excuus gebruik ik voor het gros van de foto’s waarop ik mezelf terugvind, maar dat is een ander verhaal.

Ik wilde een blauwe trui, met lichtbruin suède op de ellebogen. Die trui ging ik niet in een winkel vinden, wist ik. Hooguit per ongeluk, of na een lange, gedisciplineerde tocht langs vele kledingzaken, die eindigt op een Kerstmarkt in een obscuur Duits dorpje net over de grens.
De oplossing lag natuurlijk voor de hand, dus ik besloot te doen wat ik al te lang niet meer gedaan had. Een goed idee ten uitvoer brengen.

Ik kocht een donkerblauwe trui en bracht deze naar de Purmerendse Gümüs. Een man die begrijpt wat de basisbeginselen van elk ambacht zijn. Je werk goed, op tijd en volgens afspraak doen, zonder daar al teveel woorden aan vuil te maken. Ik liep zijn atelier in en vroeg hem of hij elleboogstukken had. Hij keek me niet begrijpend aan.
‘Voor op de ellebogen. Ik heb een trui gekocht, daar moeten ze op.’
Gümüs lachte en schudde zijn hoofd.
‘Maar als ik ze nu ga kopen kun jij ze er wel opzetten voor me’, ze ik. Gümüs lachte weer en knikte.

Ik kwam via een kleine omweg – een mufruikend breiwinkeltje met een verkoopster wiens blik zei ‘ik weet niet precies wat jij hier hoopt te vinden, maar ga er maar vanuit dat je verkeerd zit’ – terecht bij een stoffenzaakje. Ik zag mijn elleboogstukken direct hangen, achterin bij de toonbank. De gangbare marktprijs is mij onbekend, maar de € 2,15 die ik moest afrekenen voelde als een koopje.

‘Ik heb ze!’, riep ik tegen Gümüs, die tegen de pui van zijn atelier stond te roken. Hij legde zijn sigaret met zorg neer op de drempel van de deur. Ik maakte hem duidelijk dat hij dat vooral niet moest doen, rokers onder elkaar en zo. Gümüs wilde er, ondanks herhaaldelijk aandringen van mijn kant, niets van weten.
Na de plichtplegingen die gebruikelijk zijn in het naaimetier zei ik hem gedag. Ik liep de hoek om met wat ik niet anders kan omschrijven dan een triomfantelijke tred. Het duurde een meter of 20 voor ik begreep wat het was: het gevoel alsof ik iemand te slim af was geweest.

maandag 1 maart 2010

De Schoonmaakster

(Onderstaande is een kort verhaal dat vergeefs is ingezonden ter publicatie elders. Desalniettemin breng ik de poging graag in de openbaarheid van dit blog. Mocht u geneigd zijn het te gaan lezen, we praten hier over 1999 woorden. Dan weet u dat.)


De schoonmaakster ruikt aan haar vingers en vraagt of ik in bad ben geweest.
Ik heb geen bad, maar wil het gesprek niet nodeloos ingewikkeld maken.
Daarom zeg ik: ‘Nee, ik ben niet in bad geweest.’
Valerie wilde geen bad. Van badderen word ik loom, had ze gezegd.
Loom stond haar niet.

De schoonmaakster veegt haar vingers schoon met een zoetruikend doekje. Het soort waar moeders hun kroost mee schoonmaken na een hapje. Zo voel ik me ook. Als een vies, groot kind. Die hier nu met zijn broek op zijn knieën zit, thuis bij de schoonmaakster.
Mijn scrotum plakt op het koude, zwarte leer van haar bank. De tinteling die ik er zonet doorheen voelde gaan lijkt sterker dan de schaamte die er aan vooraf ging. Ik zal het niet mooier maken dan het is: het is de eerste keer dat een hand die ik niet herken zich er met overtuiging omheen vouwde.

Valerie deed niet aan vastpakken. Tenzij voorafgegaan door een zucht en de woorden ‘Laat mij maar.’ Voor Valerie was seks een gift. Van haar aan mij welteverstaan. Daar hoorden verder geen cadeautjes bij. Viezigheid is voor de hoeren, vond Valerie.
Ik vraag me af of ik er nu zit. Bij een hoer. Hugo had me verzekerd van niet.
‘Ze is schoonmaakster, Errol. Geen hoer. Zouden wij naar de hoeren gaan? Natuurlijk niet. Niet omdat we het niet zouden willen, omdat het niet nodig is. Dat is een wezenlijk verschil.’
Ik betwijfel of dat waar is. Van het niet nodig zijn. Voor hem, allicht. Maar voor mij? Er zit één kerf op mijn riem. Een gekuiste kerf, die schrijnt als een litteken dat niet voornemens lijkt te willen genezen.
Hugo heeft riemen. Rijen dik. Hugo de klootzak. De spannende klootzak. Het levende bewijs dat de leercurve van vrouwen ernstige gebreken vertoont. De enige die twijfelaars overreedt tot vreemdgaan door te stellen dat ‘in de kont niet telt, althans, niet echt.’
Ga er maar van uit dat Valerie hem wel zou vastpakken.

De schoonmaakster steekt haar hand uit en gebaart me op te staan.
‘Kom, we gaan je eerst reinigen’. Ze heeft een zangerige stem. Ik sta op van de bank en onderdruk de reflex om zelf mijn vingers langs mijn ballen te halen en er aan te ruiken. In plaats daarvan trek ik mijn broek omhoog en schuifel onhandig achter haar aan. De vloer onder me begeleidt elke stap luidruchtig. Dat is twijfel voor je. Het piept en het kraakt tot je buigt of barst.
Ik barst niet. Dat mag Valerie doen.

De schoonmaakster houdt halt bij de monumentale spiegel die haar wand siert. Ze is een beetje mollig. Een klein beetje. Op haar lichaam, niet in haar gezicht. Haar gezicht klopt met dat accent van haar. Oost-Europees. Lichtblauwe ogen, als hangmatten gedrapeerd boven hoge jukbeenderen. Donker haar, waarvan ik niet zeker weet of het geverfd is. Het maakt niet uit. Het maakt haar af. En god, het ruikt lekker. De schoonmaakster is schoon.
Ze pakt mijn hoofd vast en houdt het dicht naast de hare.
‘Moet ik alles schoonmaken? Alles opruimen?’, zingt ze tegen mijn spiegelbeeld.
Ik denk aan Valerie. Aan mijn moeder. Aan pa ook.
‘Ik wil dat je alles schoonmaakt. Alles opruimt. Tot de herinneringen niet meer zijn dan stof dat na verloop van tijd weer neerdaalt. Wat achterblijft als ik mijn vinger langs toen haal en waar ik schouderophalend naar kan kijken. Want schoon is betrekkelijk. En betrekkelijk is schoon. Misschien wel het schoonste wat er is. Natuurlijk, oud vuil wordt vroeg of laat weer nieuw vuil. Maar dat geeft niet. Want je hoeft maar te blazen en het is weg, begrijp je?’
De schoonmaakster lacht hardop en kust me op mijn wang. Ik grinnik. Het is het stompzinnige neefje van lachen, maar dat is wat ik doe, grinniken. Ik denk omdat het voelt alsof het ijs is gebroken. De schoonmaakster en ik hebben er samen op gestampt en zo staan we in het zompige moeras dat mijn geur ademt. Maar we hebben een pact nu, zij en ik. Ik moet alleen nog betalen, straks. En vragen wat ze gaat doen. Hoe ze het gaat doen. Want wat ik wel weet: als een vrouw de schaamte van je balzak heeft geschraapt en vraagt of je in bad bent geweest, dan stel je geen wedervraag.

Ik kijk naar beneden, waar de schoonmaakster me een minuut geleden met een washandje schrobde. Het is moeilijk het kind af te schudden op deze manier. Ze pakt me bij de hand en begeleidt me naar haar slaapkamer. Er hangen polaroidfoto’s aan de muur die er hetzelfde uitzien: de schoonmaakster staat naast een man en schiet het plaatje van hun twee in de spiegel. De mannen kijken tevreden. Of nee, trots. Het is een trots die pathetisch oogt. Tegelijkertijd, trots staat boven spijt. Dat telt.
Ik vraag de schoonmaakster niet naar de foto’s.

‘Zit op mijn bed’, gebiedt de schoonmaakster met een glimlach.
Ik gehoorzaam en ga op de rand van haar bed zitten.
Ze begint mijn geslacht te kneden. Zonder aan haar vingers te ruiken.
‘Vind je mijn bed mooi?’, vraagt ze.
Ik kijk naar mijn groeiende erectie in haar hand en knik bevestigend.
De schoonmaakster zegt dat ze me een verhaaltje wil vertellen en dat ik goed moet luisteren. Ik knik nog van daarvoor.
‘Weet je waarmee een man zijn gevoelens kwijt raakt? Mijn moeder leerde mij dat. Telkens werd zij teleurgesteld. Door mijn vader, door andere mannen. Haar leven lang. Weet je wat ze zei? Alle gevoelens, alle woorden, alle blikken, alles voor haar van waarde, het spoelde altijd op hetzelfde moment weg. Met zijn orgasme. Alsof alles zich samenbalt en dan wacht. Wacht tot hij komt. En dan komt het mee. En weg is het. Alsof het allemaal nooit bestaan heeft. En die man, die voelt dat ook. Die weet het. Je ziet hem denken. Wat heb ik net gezegd? Wat voelde ik? Waar is dat gebleven? Mijn moeder ging dan staan en zei: Wil je weten waar het is? Daar is het! Op mijn dijbeen!’
De schoonmaakster lacht een oprechte lach.
‘Begrijp je het?’
‘Bedoel je niet gewoon lust?’, vraag ik. Ze lacht weer en gaat nu op haar knieën voor me zitten.
‘Natuurlijk, lust. Dat ook. Maar je kunt het sturen. Je gevoelens vangen…en vrijlaten. Jij wilt van je ex af, toch? Valerie?’
Ze heeft gelijk.
‘Ja, ik wil van haar af’, zeg ik. ‘Ik wil verder. Ik wil stof. Oud vuil.’
De schoonmaakster kijkt me uitdagend aan.
‘Ik ga jou pijpen nu, goed? En jij pakt jouw telefoon. Ik wil dat je alle namen langsgaat die daarin staan. Van haar tot iedereen die met haar te maken heeft, die jou aan haar doet denken. Daar neem je afscheid van. En je verwijdert ze uit je telefoon. En dan neem je ze mee, begrijp je? Mee in je orgasme…’
Ik twijfel nog steeds of ik haar serieus moet nemen, maar gelet op het condoom dat ze bij me omdoet, gaat de schoonmaakster daar aan voorbij. Ze gebaart me mijn telefoon te pakken.
‘Moet ik hardop afscheid nemen?’, zeg ik. De vraag voelt even legitiem als stupide.
‘Nee, in gedachten. Opruimen gebeurt van binnenuit’. Ze klinkt streng.
Ik pak mijn telefoon.

Niemand noemenswaardig onder ‘A’. Bij ‘B’ is het raak.
Bernadette. De beste vriendin van Valerie. De vriendin die je er bij krijgt. Gratis, ongevraagd, ongewenst. Je weet gewoon wat ze zou zeggen.
‘Dag Bernadette’.
‘Oh, hey! Errol. Jeetje, dat is even geleden. Hoe is het nu met je?’
‘Weet je waarom we je altijd Bernie noemden, Bernadette? Vanwege je snor. Die is niet schattig donzig. Het is gewoon een snor. Hugo was niet eerder naast een dompteur wakker geworden, verzekerde hij me.’
‘Spreek je Hugo nog weleens? Doe je hem de groeten van me? Zal ik anders mijn nummer voor de zekerheid nog eens geven? Errol?

Bernadette. Verwijderd.

Bob, Boudewijn, Bromo, Brenda, Bulan, bla bla bla. Je adressenlijst is een opsomming van mensen die je nooit belt, laat ik dat hier en nu zeggen. Een telefoon is een nier. Met overbodige afvalstoffen. Een nier om af te staan.
Ik zou van iedereen afscheid moeten nemen. Maar het is waarschijnlijker dat ik dat al gedaan heb. Het opslaan van nummers is een farce. Een vriendschapsplacebo voor vluchtige ontmoetingen.
De schoonmaakster heeft haar ogen dicht. Ik vraag me af dit het moment is om mijn hand op haar hoofd te leggen. Dat schijnt zo te horen. Ik doe het niet. Ik niet denk dat het bij de prijs is inbegrepen.
Cindy, Chiel, Colette, Edje, Elise, Emma, et cetera, Faat, Frederico, Gemma, Gijs, gelul, Hansje, Horbstman, Hugo… Wij hebben wat te bespreken.

De schoonmaakster neemt me diep in haar mond. Ten overvloede, ik ben niet eerder oraal bevredigd. Maar wat ik er kan van zeggen is dit: het gaat niet heel lang duren.
Ik moet sneller afscheid nemen.
Ik ga in één keer door naar ‘M’. Uitstellen heeft geen zin. Ik stel voor hoe ik met haar in de keuken sta.
‘Mam…’
‘Wat is er, Errol? Ik moet weg’.
‘Niets. Er is niets.’
‘Heb je het al goedgemaakt met Valerie? Of heb je haar nog niet gebeld? Je hebt haar nog niet gebeld? God, je bent precies je vader! Als je niets doet, gebeurt er ook niets!’
‘Er kan niets meer gebeuren, mam. Het is voorbij.’
‘Ik geloof daar niets van. Maar goed, ik moet gaan.’
‘Ik zie je voorlopig even niet meer, mam’.
‘Ik moet rennen. Bel me morgen maar even.’
‘Dag, mam. Voor nu, dag.’

Mama. Verwijderd.
Sorry, mam.

Ik kijk naar beneden. Het donkere haar van de schoonmaakster beweegt zachtjes heen en weer langs mijn benen. Fraaie lokken, schone lokken, als rustig deinend zeewier. Ik heb haar lief. Voor nu. En zij mij. Of op zijn minst een deel van mij. Een deel dat zegt dat er weinig tijd meer is.
Dag Valerie.

‘Dag Valerie. Ik kom vaarwel zeggen. Vind je dat wat? Past dat een beetje?! In je nieuwe fase?’
‘Je zegt nu niets? Prima, Valerie. Dan praat ik wel. Voor de verandering. Dat zou je moeten aanspreken. Misschien wordt dat wel míjn nieuwe fase. Waarin ik praat. Het hoeft niet per se ergens over te gaan, toch?’
‘Weet je wat ik aan het doen ben nu, Val? Schoonmaken. Samen met de schoonmaakster. Weet je wat zij doet? Ze pijpt me, Val! Ze pijpt me goed! En weet je wat? Het staat haar! Ze pijpt en pijpt en pijpt en het staat haar prachtig!’
Ik voel het bloed langzaam uit mijn gezicht wegtrekken. Een tinteling, vanuit mijn kruin naar beneden. De schoonmaakster brengt alles samen. Ze heeft mijn huid langzaam afgepeld zodat al mijn zenuwen er bijliggen zoals ik. Bloot.
‘Ik laat je hier, Val. Hier en nu. In de mond van de schoonmaakster. Vind je dat wat?’

Valerie. Verwijderd.

De schoonmaakster schuift haar mond tot aan mijn onderbuik die het laatste verzet laat varen. Ik trek samen, met spieren waarvan ik het bestaan niet wist. Zo ging het nooit bij Valerie. Maar zo gaat ze nu. Samen met mijn zaad, dat juichend tegen het condoom uiteen spat. In de warme mond van de schoonmaakster. Zo gaat ze nog een paar keer. Tot ze weg is. En er niets achterblijft dan de leegte die ik wenste.

De schoonmaakster vraagt of ik tevreden ben. Dat ben ik, allicht, maar de waarde ervan is relatief. Tevredenheid is inherent aan een orgasme.
Ik betaal haar en bedank vriendelijk voor het Kodak-moment. Je kunt je afvragen of je trots moet zijn op orale sex waarvoor je betaald hebt. Ook al zat er een idee achter.
De schoonmaakster geeft me een kus en begeleidt me de deur uit. Oud-Zuid is zich nog aan het uitrekken. Voor elke schoonmaak geldt: je kunt er niet vroeg genoeg mee beginnen.
Ik kijk naar de telefoon in mijn hand. Dat die nu overgaat was te verwachten. Het verlichte scherm toont tien getallen. Geen naam.
Ik herken het nummer.

donderdag 18 februari 2010

Uitstekend geslufterd

De verwachtingen waren hooggespannen. Met de boot naar Texel, met Hugo. Wanneer we in de auto vrachtwagens of traktoren tegenkomen hoor je vanuit het kinderzitje een geluid van iemand die, zoals dat in het Engels zo fraai klinkt, ‘in awe’ is.
Nu zouden we met ronkende motoren het ruime sop kiezen. ‘In awe’-technisch een zekerheidje, vermoedden wij toen we op de pier aansloten in de rij.
Het was in diezelfde rij dat Hugo besloot de doorbraak van twee nieuwe kiezen extra luister bij te zetten.
Een elftal veegdoekjes, schone kleding, weeiig ruikende vingers en een 3-ponder van een luier verder meerde de veerboot aan op Texel. We denken niet dat Hugo heeft geweten dat hij op een boot zat.

Wat kun je zeggen over Texel? Een boottocht van niks, dat in ieder geval dus. Erg vlak ook. Veel landbouw en akkerbouw. In de winter weliswaar, dus je kijkt voornamelijk uit op toendra’s in tijdelijke ruste.
Is Texel groot? Je kunt er verdwalen, allicht, en we zijn niet van de ene kant van het eiland naar de andere gereden. Wel herinner ik me een anekdote uit mijn jeugd. Een schoolexcursie. Lekker door de natuur fietsen en antwoorden zoeken op vragen over die natuur. Een half jaar voor de excursie hadden we een invalmeester, ik geloof niet dat we toen al over ‘docenten’ spraken – voor Scheikunde. Hij heette Peter Lok. En hij woonde op Texel. Wij spraken zijn naam in het Engels uit. Vermoedelijk omdat het leuk klonk. Veel meer reden heb je in die fase van je leven niet nodig. Op Texel besloten we logischerwijs dat we Piedur Lock gingen opzoeken. Want hij woonde op Texel, en wij waren op Texel. Een lang verhaal kort: Peter Lok werd gevonden. En heel veel moeite had dat niet gekost. Kortom, het is een eiland waar je jezelf om een boodschap kunt sturen.

We meldden ons bij de receptie van Landal De Sluftervallei. Ik herhaal het nog maar een keer. Sluftervallei. Bij mij gaan dan alle luiken open. Zou het een werkwoord zijn. Een oude Juttersterm, om aan te geven dat er wel gejut ging worden, maar zonder al teveel verwachtingen of ambitie. Dinsdagavond, een uurtje slufteren. Vond je wat dan was dat meegenomen, maar je was er in ieder geval even uit.
Wat ook kan: een orgaan uit vroeger tijden, afgestoten door evolutie. Je kon er alleen maar last van hebben. Dokter, ik heb last van een brandend gevoel, hier. Een ontstoken slufter. Waarna je zonder pardon naar de Sluftervallei werd gedeporteerd, zodat het zich niet kon verspreiden. Een melaatsenkolonie. Soms vind je er nog weleens eentje, als je door de vallei struint. Een versteende slufter, als een bullepees, half uit het zand stekend.

Het onooglijke meisje van de receptie leek mij niet iemand die vaak stilstond bij het hele Sluftergebeuren. We wisselden de noodzakelijke plichtmatigheden uit, waarna ze mij de sleutel overhandigde. Die sleutel, zo zei ze, gaf ook toegang tot het zwembad. Toen we twee dagen later uiteindelijk aan zwemmen toekwamen, kwam mijn meisje met een verontrustend inzicht. Als het slot van het zwembad en het huisje identiek waren, betekende dat dan niet dat iedereen feitelijk een loper voor het gehele park in handen had? Wij dachten van wel. Wij gaan dat een volgende keer aan een test onderwerpen. Of ik, in ieder geval.

We hadden gekozen voor een standaardhuisje. Wat er kortgezegd op neerkomt dat we geen sauna en flatscreen met filmkanaal hadden. Voor die sauna valt nog iets te zeggen, wat zo’n TV betreft: daarvoor kun je even zo goed thuisbljven. Geen zeehond gezien omdat je de Die Hard marathon zat te kijken. De verkeerde luxe op de verkeerde plaats. De ontwikkeling van menselijke behoeften in een notendop.

Wat doe je dus zoal in zo’n weekend? Wat je hoort te doen. Je verbazen over de inrichting van het huisje. Slepen met het slaapkamermeubilair. Loeren naar de buren. Kijken of het Duitsers zijn. Afwassen, zoals vroeger. Een dinerbord kapot laten vallen. Lekker eten. Minder lekker eten. Daar geen punt van maken. Spelen met vuur in de openhaard. Wandelen. Zwemmen. Bowlen. Meermaals constateren dat die godverdomde bowlingbaan afloopt. De snackbar negeren. Als tegenprestatie chips schransen, niet eten, maar schransen. Zeehonden kijken. En vooral, alles zoveel mogelijk proberen te zien door de ogen van een tweejarige.
Welbeschouwd een weekendje ouderwets slufteren. Met een aangenaam gebrek aan ambitie. Wat leek af te stralen op het personeel.
Bij het uitchecken werd slechts € 1 in rekening gebracht voor het dinerbord in plaats van de vastgestelde € 2,50.

vrijdag 22 januari 2010

Titels worden schromelijk overschat

1.
Gisteravond zapte ik bij toeval langs ‘Het Gesprek’. Ik viel middenin Letterman. Waar de huidige malaise bij concurrent NBC uiteraard een dankbaar onderwerp voor de tekstschrijvers was geweest. Je kunt van Amerikanen vinden wat je wilt, maar in het format van de Late Night Show staan ze nog altijd op eenzame hoogte. De grappen zijn zo flauw dat ze briljant zijn, en worden dusdanig prettig uitgemolken dat niet lachen geen optie is. Om het af te romen worden ze geserveerd met een vorm van zelfspot die hier nog niet is uitgevonden.
Kijken. Het is de gewenste afsluiting van de dag.


2.
Ik droomde dat we nog een kind hadden gekregen. Wederom een zoontje, dat een onvoorstelbaar naar kutkind bleek. Er staat me bijzonder helder voor de geest dat ik dacht: dit kind is niet goed, we moeten ervan af.
Kortom, er geldt nog geen zwemverbod, maar voorlopig mag niemand in het diepe bad.

3.
Nadat het kind was verdwenen, zo plotseling als het was gekomen, bevond ik mij op een zeilboot. Dat ging even goed, tot Jaws het wateroppervlak doorkliefde. In het begin was het een kleine haai. Tot ik zei: Jaws, hoort die niet veel groter te zijn? Mijn onderbewustzijn bleek niet te beroerd aan dat verzoek gehoor te geven. Waarna de echte Jaws het een goed idee leek de boot op sleeptouw te nemen en heel hard rondjes te gaan zwemmen. In paniek sprongen we van boord en renden koortsachtig het vaste land op, om hoog op de heuvel beschutting te zoeken. Nu kun je van haaien vinden wat je wilt, maar in een sprintje een berg oprennen behoort niet tot hun repertoire.


Het was al met al een enerverende nacht.

donderdag 21 januari 2010

Mojo

Zoals wel vaker bevond ik mij ook gisteravond in de trein.
Ik zat op het balkon. Dat heeft iets weg van daten onder je mogelijkheden, maar het is de prijs die je bereid moet zijn te betalen, wil je het belang van persoonlijke ruimte laten prevaleren.
De trein minderde vaart bij Station Amstel. Het balkon stroomde vol.

Ik keek op van mijn krant en veinsde diepgang, alsof een artikel tot inzichten had geleid die de journalist bij het inleveren van zijn stukje zelf niet had kunnen bevroeden. In vorm ben ik de Sultan van de Suggestie. Dat plaatst me inderdaad op het niveau van de gemiddelde toonaangevende gitaarband. Maar goed, ik maak er tenminste geen foto van.

Toen ik uit mijn veinzen
ontwaakte bemerkte ik dat een meisje mij aankeek. Omdat ik terugkeek hadden we per saldo oogcontact. Ze was een mooi meisje. En na anderhalve seconde lachte ze naar me. Dat overkomt me niet vaak, maar de reflexspier om terug te lachen nam de regie over en spande zich aan, zodat dat in ieder geval was opgelost.

Daarna vroeg ik me vooral af of dit nu had betekend dat ik sjans had gehad met dit meisje, of dat ze een mede-veinzer was die een soortgenoot herkende. En even kort haar waardering uitte, als de opgestoken hand die je wel ziet wanneer bestuurders van oude kevers elkaar passeren.
Ik kwam er niet uit. Dat is de pest met een goed huwelijk. Je laat je mojo achter bij het altaar.
Waarna de catering het weggooit als een vergeten stuk taart.

woensdag 20 januari 2010

Toonaangevende gitaarbandjes

Er was een tijd dat ik mij weleens in oefenruimtes begaf. Vrienden speelden gitaar in hun eigen bandje. Toonaangevende gitaarmuziek, daar ging het om. Het was de tijd van de Grunge, gevolgd door de hoogtijdagen van Metallica. Drie uur lang zaten we dan in een semi-geluidsdicht hok. Zij speelden, ik luisterde. Naar wat ik nu vermoedelijk zou bestempelen als een gigantische pleurisherrie. Heel soms pakte ik ook eens de microfoon. En probeerde dan in volle ernst Eddie Vedder van Pearl Jam na te doen. Ik had toen nog lang haar. En ik blowde. Maar bovenal geloofde ik in introspectief gemurmel en getergde, maar melodieuze uithalen. Wij allemaal geloofden daarin. In de mannen van het lange haar en het plectrum. De wiet voegde je er zelf aan toe.

Mijn passie bleek uiteindelijk niet zo sterk als die van mijn rockende vrienden. Zes uur lang U2 DVD’s kijken, pingelen en joints draaien in het huis van degene wiens ouders op vakantie waren, dat was een standaard vrijdagavond. Op een gegeven moment besefte ik: dit is niet mijn wereld, hier valt niet meer tegenop te blowen.

Vanochtend las ik De Metro iets over een nieuw bandje. Er werd gesproken over toonaangevende gitaarmuziek. Ze schijnen het helemaal te gaan maken. Toonaangevende mensen uit de industrie bemoeien zich er in ieder geval al mee, kortom, dan weet je het wel. Die mogen binnenkort komen blitzkriegen in De Wereld Draait Door. Bij het artikel was een foto geplaatst van de band. In één keer begreep ik weer waarom mijn liefde voor toonaangevende bandjes steeds meer haat had toegelaten. Het zijn de promotiefoto’s. Die bij elke band, of ze nu stadions platspelen of de garage van hun moeder, een gekwelde onderstroom moet suggereren. Ik word daar krankzinnig van. En moedeloos. Altijd vier of vijf bandleden die in het niets staren, naar de grond of iets in de verte. Geen hond die daar op de grond of in die verte ooit iets heeft gezien. Behalve de bandleden. Die zien platgetrapte madeliefjes, napalmbaby’s, emotieloos masturberende huisvrouwen, zwarte sneeuw, tragische liefdes, uitzichtloze arbeiderswijken en zelf-mutilerende emo-meisjes die ‘s nachts de ogen sluiten en op hun lippen de vinger voelen van hun vader, die
sussend bij ze binnendringt.

Toonaangevende gitaarbandjes, de wereld is niet zo somber als jullie menen te moeten uitstralen. En mocht alles nu toch vergaan… Ja, natuurlijk mogen jullie dan vooraan staan.

dinsdag 19 januari 2010

Lieve Hugo (1),

Je bent nu bijna twee jaar en met een mengeling van trots en twijfel moet ik bekennen dat je mij op sommige vlakken al voorbij bent gestreefd.

Jarenlang heb ik geleefd in de veronderstelling dat mijn onvermogen tot het aanvaarden van nederlagen was te herleiden tot iets uit mijn jeugd. Iets wat ik tot op heden nog niet volledig heb kunnen identificeren en isoleren. Dat is namelijk wat je moet doen met problemen. Je moet ze isoleren, om ze vervolgens met je alter-ego snoeihard tot pulp te slaan. Het maakt daarbij niet zo heel veel uit wie vasthoudt en wie de klappen uitdeelt. Nu blijkt echter dat ook in jou al een allesverzengende razernij sluimert. Die zijn dwaze, energieverslindende kop opsteekt in het zicht van de nederlaag. En net als ik bepaal jij en jij alleen de voorwaarden van die nederlaag. Dat heeft iets onontkoombaars, ik weet het, maar je bent nog te jong om de vallen te kunnen herkennen die je zelf zet. Troost je met de gedachte dat herkenning niet tot voorkoming leidt.

Wat ik je nu wel kan meegeven is dat wij op een essentieel onderdeel verschillen. Waar ik vloek op mijn eigen berenklemmen en vaster en vaster kom te zitten door in het ophopen van woede de verlossing te zoeken, daar demonstreer jij waarvan velen een leven lang verstoken blijven. Innerlijke rust. Ik heb het meermaals met verwondering aanschouwd. Je zondert je af, met oprechte woede, en wrijft dan met je palmen over de rug van je hand. Eerst snel, manisch, links op rechts, rechts op links, links op rechts, tot de frequentie geleidelijk afneemt en je langzaam je armen weer naast je lijfje laat hangen. Dan draai je je om, en alsof het nooit gebeurd is, zoek je weer contact of ga je eenvoudigweg iets anders doen. Nu pas realiseer ik me dat wat ik je zojuist wilde bijbrengen, jij allang beheerst. Je isoleert je nederlaag, en slaat deze handenwrijvend in elkaar. Net zolang tot hij niet meer opstaat. Tot hij niet meer weet dat hij kort daarvoor nog de glorieuze nederlaag was. Het is een beheersing van emoties die ik moest hebben gezien om daadwerkelijk te kunnen geloven.

Vergeef me dat ik mij er weleens aan bezondig het te verkopen als act. Een running gag die je zelf aangeeft en inkopt, aan mij slechts het publiek te lokken. Het is de stupiditeit die volwassenen kenmerkt. Het verkwanselen van de kwaliteiten van ons kroost. Omdat we zelf al jaren niemand meer verrassen. Wij kijken in de spiegel en aanschouwen de glimlach van de dompteur die zijn hoofd nog maar eens in de bek steekt van de tandeloze leeuw. Ik werk daaraan, echt.
Dat is een begin.


- Deel 2 wanneer tijd en ruimte in het OV dat toelaten -

woensdag 13 januari 2010

Dooi, op een bed violen, graag

Kunnen we, pretty please..with sugar on top, nu stoppen met de kou. Het is mooi geweest. Echt. De koek is op. De zopie ook.
Begrijp me goed, ik waardeer de idylle van een winter wonderland als ieder ander. Maar je dagelijks glijdend en klunend een weg banen naar kantoor, waar een geheimzinnig koufront alle ARBO-voorschriften tart, is niet leuk. Tot zeven keer toe net niet onderuit gaan, met tegen een liesbreuk aanschurkende capriolen, is niet leuk. Een buschauffeur die meent forenzen een plezier te doen door de verwarming uit te laten om iedereen op Spartaanse wijze de werkweek in te loodsen, is niet leuk.
Schaatsen, is niet leuk. Want ik kan het niet.
Maar vooral, ik kan niet meer.
Kortom, kou, stoppen. Anders gebeuren er ongelukken.

zondag 10 januari 2010

Momentopname

Het is nog steeds de bedoeling minimaal drie keer per week een stukje te schrijven. Zo moeilijk zou dat niet moeten zijn. En toch loop ik alweer de hele dag met jeuk rond. De jeuk die zegt: ik zou wat moeten schrijven, ik heb wat onderwerpen, het gaat te ver om direct van inspiratie te spreken, maar onderwerpen, ja, weldegelijk, en wie weet waar die toe leiden, maar ik doe er niets mee, met die onderwerpen, ik stel uit, en uit, en begin langzaam weer een heel klein beetje een hekel aan mezelf te krijgen. Was het me daar maar om te doen. Maar daar is het me niet om te doen. Ik wil echt wel, ik hoor het me nu denken. Maar wil ik het wel hard genoeg? Wil ik het wel echt genoeg? Hoe lang kun je blijven warmlopen? Wanneer trek je godverdomme eens een sprint? Een streep. Een schop onder je reet. Voor drugs geldt: er zijn 1000 onzinredenen om het te doen en 1 verdomd goede om het niet te doen. Voor schrijven is het precies andersom. Grappig genoeg kun je van beide zeggen: hoe minder je erover nadenkt, hoe sneller je eraan begint. Dus pak dan ook die pen, lamlul, zet je tanden schrap, trek aan die riem, sla een keer, en nog een keer, tot je ader omhoog kruipt, als een worm in de regen, en steek die punt er maar in, ontzie jezelf niet, allesbehalve dat, dan bijt je maar harder, en voel hoe de inkt, voel hoe die vloeit, hoe die stroomt, verzet je vooral niet, al word je er ziek van, nee, werd je maar ziek, kwam maar de kramp, voel je de kramp... omarm het, je hoort me toch, en bid, bid maar, voor een diarree van woorden, want weet je wat het is...het geeft niet of ze stinken.
Als ze er maar staan.


maandag 4 januari 2010

Akersloot III

En zo toogden we de maandag voor Kerst richting Haarlem naar de Sauna van Egmond. Ja, ook ik vroeg mij af waarom ze de toko niet tot de Sauna van Haarlem hebben gedoopt, maar in de wereld die wellness heet zijn klinkende connotaties het halve werk.

Bij binnenkomst kreeg ik een badjas, want die heb ik zelf niet. De badjas en ik, wij zijn geen vrinden. Hij zit me zelden als gegoten. Ik begrijp de badjas niet, vermoed ik. Een kledingsstuk dat zich profileert als de textielgeworden ontspanning zou een hoop minder gedoe met zich mee moeten brengen. Bij het zitten: oppassen dat ‘ie er niet uitfloept. Bij het opstaan: oppassen dat ‘ie er niet uitfloept. Tijdens het eten: porren aan de achterkant omdat je te strak op je badjas zit waardoor de mouwen te weinig speelruimte geven. Na het porren: lekker wapperen met je armen, maar wie ligt er als een pasgeboren vogeltje hulpeloos op het hout van je stoel?

Ik verdenk badjasdragers ervan dat ze het erom doen. Schrap dat hele ‘ont’, het is de spanning. De wetenschap dat het onbewaakte ogenblik op elk moment op de loer ligt. “Zag je iets? Niet? En zo?”.
De bevrijding ook van het semi-naaktlopen.
Mannen zijn uiterlijk onbewogen, maar achter de badjas is het vrijspel voor de pendule. De milde glimlach van vrouwen bij het zitten en opstaan vanwege de subtiele verplaatsing van lucht. Een engeltje dat pesterig langs de schaamstreek blaast.

De kans is aannemelijk dat bovenstaande alles over mij zegt. Dat het hele naaktgebeuren, semi- danwel volledig, niemand in de wereld die wellness heet ook maar een biet kan schelen. En dat ik de enige was die tijdens het naakt rugzwemmen de neiging moest onderdrukken om de bekken naar boven te duwen en de Jaws tune te neuriën. Van dat laatste ben ik vrij zeker. Maar ondanks dat alles ben ik tegen mijn eigen stroom ingegaan. Ik heb gezweet, gestoomd, gedompeld, gescrubt en gedoucht en tot tweeëneenhalf
keer toe succesvol een erectie onderdrukt. Om na ruim 6 uur de Sauna van Egmond in Haarlem pas te verlaten. Daar kun je op papier prima mee wegkomen.

Buiten voor de deur stond een klassieke mini geparkeerd die ik meende te herkennen als de mini van een vriend. Toen ik belde bleek dat niet zo te zijn.