vrijdag 22 januari 2010

Titels worden schromelijk overschat

1.
Gisteravond zapte ik bij toeval langs ‘Het Gesprek’. Ik viel middenin Letterman. Waar de huidige malaise bij concurrent NBC uiteraard een dankbaar onderwerp voor de tekstschrijvers was geweest. Je kunt van Amerikanen vinden wat je wilt, maar in het format van de Late Night Show staan ze nog altijd op eenzame hoogte. De grappen zijn zo flauw dat ze briljant zijn, en worden dusdanig prettig uitgemolken dat niet lachen geen optie is. Om het af te romen worden ze geserveerd met een vorm van zelfspot die hier nog niet is uitgevonden.
Kijken. Het is de gewenste afsluiting van de dag.


2.
Ik droomde dat we nog een kind hadden gekregen. Wederom een zoontje, dat een onvoorstelbaar naar kutkind bleek. Er staat me bijzonder helder voor de geest dat ik dacht: dit kind is niet goed, we moeten ervan af.
Kortom, er geldt nog geen zwemverbod, maar voorlopig mag niemand in het diepe bad.

3.
Nadat het kind was verdwenen, zo plotseling als het was gekomen, bevond ik mij op een zeilboot. Dat ging even goed, tot Jaws het wateroppervlak doorkliefde. In het begin was het een kleine haai. Tot ik zei: Jaws, hoort die niet veel groter te zijn? Mijn onderbewustzijn bleek niet te beroerd aan dat verzoek gehoor te geven. Waarna de echte Jaws het een goed idee leek de boot op sleeptouw te nemen en heel hard rondjes te gaan zwemmen. In paniek sprongen we van boord en renden koortsachtig het vaste land op, om hoog op de heuvel beschutting te zoeken. Nu kun je van haaien vinden wat je wilt, maar in een sprintje een berg oprennen behoort niet tot hun repertoire.


Het was al met al een enerverende nacht.

donderdag 21 januari 2010

Mojo

Zoals wel vaker bevond ik mij ook gisteravond in de trein.
Ik zat op het balkon. Dat heeft iets weg van daten onder je mogelijkheden, maar het is de prijs die je bereid moet zijn te betalen, wil je het belang van persoonlijke ruimte laten prevaleren.
De trein minderde vaart bij Station Amstel. Het balkon stroomde vol.

Ik keek op van mijn krant en veinsde diepgang, alsof een artikel tot inzichten had geleid die de journalist bij het inleveren van zijn stukje zelf niet had kunnen bevroeden. In vorm ben ik de Sultan van de Suggestie. Dat plaatst me inderdaad op het niveau van de gemiddelde toonaangevende gitaarband. Maar goed, ik maak er tenminste geen foto van.

Toen ik uit mijn veinzen
ontwaakte bemerkte ik dat een meisje mij aankeek. Omdat ik terugkeek hadden we per saldo oogcontact. Ze was een mooi meisje. En na anderhalve seconde lachte ze naar me. Dat overkomt me niet vaak, maar de reflexspier om terug te lachen nam de regie over en spande zich aan, zodat dat in ieder geval was opgelost.

Daarna vroeg ik me vooral af of dit nu had betekend dat ik sjans had gehad met dit meisje, of dat ze een mede-veinzer was die een soortgenoot herkende. En even kort haar waardering uitte, als de opgestoken hand die je wel ziet wanneer bestuurders van oude kevers elkaar passeren.
Ik kwam er niet uit. Dat is de pest met een goed huwelijk. Je laat je mojo achter bij het altaar.
Waarna de catering het weggooit als een vergeten stuk taart.

woensdag 20 januari 2010

Toonaangevende gitaarbandjes

Er was een tijd dat ik mij weleens in oefenruimtes begaf. Vrienden speelden gitaar in hun eigen bandje. Toonaangevende gitaarmuziek, daar ging het om. Het was de tijd van de Grunge, gevolgd door de hoogtijdagen van Metallica. Drie uur lang zaten we dan in een semi-geluidsdicht hok. Zij speelden, ik luisterde. Naar wat ik nu vermoedelijk zou bestempelen als een gigantische pleurisherrie. Heel soms pakte ik ook eens de microfoon. En probeerde dan in volle ernst Eddie Vedder van Pearl Jam na te doen. Ik had toen nog lang haar. En ik blowde. Maar bovenal geloofde ik in introspectief gemurmel en getergde, maar melodieuze uithalen. Wij allemaal geloofden daarin. In de mannen van het lange haar en het plectrum. De wiet voegde je er zelf aan toe.

Mijn passie bleek uiteindelijk niet zo sterk als die van mijn rockende vrienden. Zes uur lang U2 DVD’s kijken, pingelen en joints draaien in het huis van degene wiens ouders op vakantie waren, dat was een standaard vrijdagavond. Op een gegeven moment besefte ik: dit is niet mijn wereld, hier valt niet meer tegenop te blowen.

Vanochtend las ik De Metro iets over een nieuw bandje. Er werd gesproken over toonaangevende gitaarmuziek. Ze schijnen het helemaal te gaan maken. Toonaangevende mensen uit de industrie bemoeien zich er in ieder geval al mee, kortom, dan weet je het wel. Die mogen binnenkort komen blitzkriegen in De Wereld Draait Door. Bij het artikel was een foto geplaatst van de band. In één keer begreep ik weer waarom mijn liefde voor toonaangevende bandjes steeds meer haat had toegelaten. Het zijn de promotiefoto’s. Die bij elke band, of ze nu stadions platspelen of de garage van hun moeder, een gekwelde onderstroom moet suggereren. Ik word daar krankzinnig van. En moedeloos. Altijd vier of vijf bandleden die in het niets staren, naar de grond of iets in de verte. Geen hond die daar op de grond of in die verte ooit iets heeft gezien. Behalve de bandleden. Die zien platgetrapte madeliefjes, napalmbaby’s, emotieloos masturberende huisvrouwen, zwarte sneeuw, tragische liefdes, uitzichtloze arbeiderswijken en zelf-mutilerende emo-meisjes die ‘s nachts de ogen sluiten en op hun lippen de vinger voelen van hun vader, die
sussend bij ze binnendringt.

Toonaangevende gitaarbandjes, de wereld is niet zo somber als jullie menen te moeten uitstralen. En mocht alles nu toch vergaan… Ja, natuurlijk mogen jullie dan vooraan staan.

dinsdag 19 januari 2010

Lieve Hugo (1),

Je bent nu bijna twee jaar en met een mengeling van trots en twijfel moet ik bekennen dat je mij op sommige vlakken al voorbij bent gestreefd.

Jarenlang heb ik geleefd in de veronderstelling dat mijn onvermogen tot het aanvaarden van nederlagen was te herleiden tot iets uit mijn jeugd. Iets wat ik tot op heden nog niet volledig heb kunnen identificeren en isoleren. Dat is namelijk wat je moet doen met problemen. Je moet ze isoleren, om ze vervolgens met je alter-ego snoeihard tot pulp te slaan. Het maakt daarbij niet zo heel veel uit wie vasthoudt en wie de klappen uitdeelt. Nu blijkt echter dat ook in jou al een allesverzengende razernij sluimert. Die zijn dwaze, energieverslindende kop opsteekt in het zicht van de nederlaag. En net als ik bepaal jij en jij alleen de voorwaarden van die nederlaag. Dat heeft iets onontkoombaars, ik weet het, maar je bent nog te jong om de vallen te kunnen herkennen die je zelf zet. Troost je met de gedachte dat herkenning niet tot voorkoming leidt.

Wat ik je nu wel kan meegeven is dat wij op een essentieel onderdeel verschillen. Waar ik vloek op mijn eigen berenklemmen en vaster en vaster kom te zitten door in het ophopen van woede de verlossing te zoeken, daar demonstreer jij waarvan velen een leven lang verstoken blijven. Innerlijke rust. Ik heb het meermaals met verwondering aanschouwd. Je zondert je af, met oprechte woede, en wrijft dan met je palmen over de rug van je hand. Eerst snel, manisch, links op rechts, rechts op links, links op rechts, tot de frequentie geleidelijk afneemt en je langzaam je armen weer naast je lijfje laat hangen. Dan draai je je om, en alsof het nooit gebeurd is, zoek je weer contact of ga je eenvoudigweg iets anders doen. Nu pas realiseer ik me dat wat ik je zojuist wilde bijbrengen, jij allang beheerst. Je isoleert je nederlaag, en slaat deze handenwrijvend in elkaar. Net zolang tot hij niet meer opstaat. Tot hij niet meer weet dat hij kort daarvoor nog de glorieuze nederlaag was. Het is een beheersing van emoties die ik moest hebben gezien om daadwerkelijk te kunnen geloven.

Vergeef me dat ik mij er weleens aan bezondig het te verkopen als act. Een running gag die je zelf aangeeft en inkopt, aan mij slechts het publiek te lokken. Het is de stupiditeit die volwassenen kenmerkt. Het verkwanselen van de kwaliteiten van ons kroost. Omdat we zelf al jaren niemand meer verrassen. Wij kijken in de spiegel en aanschouwen de glimlach van de dompteur die zijn hoofd nog maar eens in de bek steekt van de tandeloze leeuw. Ik werk daaraan, echt.
Dat is een begin.


- Deel 2 wanneer tijd en ruimte in het OV dat toelaten -

woensdag 13 januari 2010

Dooi, op een bed violen, graag

Kunnen we, pretty please..with sugar on top, nu stoppen met de kou. Het is mooi geweest. Echt. De koek is op. De zopie ook.
Begrijp me goed, ik waardeer de idylle van een winter wonderland als ieder ander. Maar je dagelijks glijdend en klunend een weg banen naar kantoor, waar een geheimzinnig koufront alle ARBO-voorschriften tart, is niet leuk. Tot zeven keer toe net niet onderuit gaan, met tegen een liesbreuk aanschurkende capriolen, is niet leuk. Een buschauffeur die meent forenzen een plezier te doen door de verwarming uit te laten om iedereen op Spartaanse wijze de werkweek in te loodsen, is niet leuk.
Schaatsen, is niet leuk. Want ik kan het niet.
Maar vooral, ik kan niet meer.
Kortom, kou, stoppen. Anders gebeuren er ongelukken.

zondag 10 januari 2010

Momentopname

Het is nog steeds de bedoeling minimaal drie keer per week een stukje te schrijven. Zo moeilijk zou dat niet moeten zijn. En toch loop ik alweer de hele dag met jeuk rond. De jeuk die zegt: ik zou wat moeten schrijven, ik heb wat onderwerpen, het gaat te ver om direct van inspiratie te spreken, maar onderwerpen, ja, weldegelijk, en wie weet waar die toe leiden, maar ik doe er niets mee, met die onderwerpen, ik stel uit, en uit, en begin langzaam weer een heel klein beetje een hekel aan mezelf te krijgen. Was het me daar maar om te doen. Maar daar is het me niet om te doen. Ik wil echt wel, ik hoor het me nu denken. Maar wil ik het wel hard genoeg? Wil ik het wel echt genoeg? Hoe lang kun je blijven warmlopen? Wanneer trek je godverdomme eens een sprint? Een streep. Een schop onder je reet. Voor drugs geldt: er zijn 1000 onzinredenen om het te doen en 1 verdomd goede om het niet te doen. Voor schrijven is het precies andersom. Grappig genoeg kun je van beide zeggen: hoe minder je erover nadenkt, hoe sneller je eraan begint. Dus pak dan ook die pen, lamlul, zet je tanden schrap, trek aan die riem, sla een keer, en nog een keer, tot je ader omhoog kruipt, als een worm in de regen, en steek die punt er maar in, ontzie jezelf niet, allesbehalve dat, dan bijt je maar harder, en voel hoe de inkt, voel hoe die vloeit, hoe die stroomt, verzet je vooral niet, al word je er ziek van, nee, werd je maar ziek, kwam maar de kramp, voel je de kramp... omarm het, je hoort me toch, en bid, bid maar, voor een diarree van woorden, want weet je wat het is...het geeft niet of ze stinken.
Als ze er maar staan.


maandag 4 januari 2010

Akersloot III

En zo toogden we de maandag voor Kerst richting Haarlem naar de Sauna van Egmond. Ja, ook ik vroeg mij af waarom ze de toko niet tot de Sauna van Haarlem hebben gedoopt, maar in de wereld die wellness heet zijn klinkende connotaties het halve werk.

Bij binnenkomst kreeg ik een badjas, want die heb ik zelf niet. De badjas en ik, wij zijn geen vrinden. Hij zit me zelden als gegoten. Ik begrijp de badjas niet, vermoed ik. Een kledingsstuk dat zich profileert als de textielgeworden ontspanning zou een hoop minder gedoe met zich mee moeten brengen. Bij het zitten: oppassen dat ‘ie er niet uitfloept. Bij het opstaan: oppassen dat ‘ie er niet uitfloept. Tijdens het eten: porren aan de achterkant omdat je te strak op je badjas zit waardoor de mouwen te weinig speelruimte geven. Na het porren: lekker wapperen met je armen, maar wie ligt er als een pasgeboren vogeltje hulpeloos op het hout van je stoel?

Ik verdenk badjasdragers ervan dat ze het erom doen. Schrap dat hele ‘ont’, het is de spanning. De wetenschap dat het onbewaakte ogenblik op elk moment op de loer ligt. “Zag je iets? Niet? En zo?”.
De bevrijding ook van het semi-naaktlopen.
Mannen zijn uiterlijk onbewogen, maar achter de badjas is het vrijspel voor de pendule. De milde glimlach van vrouwen bij het zitten en opstaan vanwege de subtiele verplaatsing van lucht. Een engeltje dat pesterig langs de schaamstreek blaast.

De kans is aannemelijk dat bovenstaande alles over mij zegt. Dat het hele naaktgebeuren, semi- danwel volledig, niemand in de wereld die wellness heet ook maar een biet kan schelen. En dat ik de enige was die tijdens het naakt rugzwemmen de neiging moest onderdrukken om de bekken naar boven te duwen en de Jaws tune te neuriën. Van dat laatste ben ik vrij zeker. Maar ondanks dat alles ben ik tegen mijn eigen stroom ingegaan. Ik heb gezweet, gestoomd, gedompeld, gescrubt en gedoucht en tot tweeëneenhalf
keer toe succesvol een erectie onderdrukt. Om na ruim 6 uur de Sauna van Egmond in Haarlem pas te verlaten. Daar kun je op papier prima mee wegkomen.

Buiten voor de deur stond een klassieke mini geparkeerd die ik meende te herkennen als de mini van een vriend. Toen ik belde bleek dat niet zo te zijn.