maandag 13 december 2010

Ik wilde een trui met elleboogstukken

Ik wilde een trui met elleboogstukken. Suède elleboogstukken, zoals die vroeger op tweedjasjes zaten, of op truien waar daadwerkelijk een gat in zat. Dat is eigenlijk het beste. Dat het om functionele reden op het kledingstuk is aangebracht en je er pas later achterkomt dat het ook nog geweldig staat. Een beetje als opstaan met een perfect zittend kapsel. Uit dat inzicht is nog een jammerlijk haarverzorgingsproduct voortgekomen. Just-out-of-bed-wax. Zodat je na het douchen je haar kan terugbrengen in de staat waarin het voor het douchen verkeerde. Maakbare authenticiteit. Het zoveelste failliet van de mensheid.

Eigenlijk kende ik alleen de trui met elleboogstukken van H&M. Ik heb ‘m, ik draag ‘m, maar ik weet tegelijkertijd: het is een surrogaat. Met iets meer slechte wil hadden ze de elleboogstukken erop gedrukt. Bovendien is ook deze trui kenmerkend voor kledingsstukken van H&M; het ziet er op de foto beter uit dan in het echt. Het omgekeerde excuus gebruik ik voor het gros van de foto’s waarop ik mezelf terugvind, maar dat is een ander verhaal.

Ik wilde een blauwe trui, met lichtbruin suède op de ellebogen. Die trui ging ik niet in een winkel vinden, wist ik. Hooguit per ongeluk, of na een lange, gedisciplineerde tocht langs vele kledingzaken, die eindigt op een Kerstmarkt in een obscuur Duits dorpje net over de grens.
De oplossing lag natuurlijk voor de hand, dus ik besloot te doen wat ik al te lang niet meer gedaan had. Een goed idee ten uitvoer brengen.

Ik kocht een donkerblauwe trui en bracht deze naar de Purmerendse Gümüs. Een man die begrijpt wat de basisbeginselen van elk ambacht zijn. Je werk goed, op tijd en volgens afspraak doen, zonder daar al teveel woorden aan vuil te maken. Ik liep zijn atelier in en vroeg hem of hij elleboogstukken had. Hij keek me niet begrijpend aan.
‘Voor op de ellebogen. Ik heb een trui gekocht, daar moeten ze op.’
Gümüs lachte en schudde zijn hoofd.
‘Maar als ik ze nu ga kopen kun jij ze er wel opzetten voor me’, ze ik. Gümüs lachte weer en knikte.

Ik kwam via een kleine omweg – een mufruikend breiwinkeltje met een verkoopster wiens blik zei ‘ik weet niet precies wat jij hier hoopt te vinden, maar ga er maar vanuit dat je verkeerd zit’ – terecht bij een stoffenzaakje. Ik zag mijn elleboogstukken direct hangen, achterin bij de toonbank. De gangbare marktprijs is mij onbekend, maar de € 2,15 die ik moest afrekenen voelde als een koopje.

‘Ik heb ze!’, riep ik tegen Gümüs, die tegen de pui van zijn atelier stond te roken. Hij legde zijn sigaret met zorg neer op de drempel van de deur. Ik maakte hem duidelijk dat hij dat vooral niet moest doen, rokers onder elkaar en zo. Gümüs wilde er, ondanks herhaaldelijk aandringen van mijn kant, niets van weten.
Na de plichtplegingen die gebruikelijk zijn in het naaimetier zei ik hem gedag. Ik liep de hoek om met wat ik niet anders kan omschrijven dan een triomfantelijke tred. Het duurde een meter of 20 voor ik begreep wat het was: het gevoel alsof ik iemand te slim af was geweest.