dinsdag 8 januari 2013

Wedstrijdje


Ik nam de fiets. Vooral omdat de auto er niet was. Of eigenlijk alleen omdat de auto er niet was. Ik maak me daar nog net niet genoeg zorgen over. Zoals er ook van het beoogde hardlopen vooralsnog niet heel veel terecht komt. Gelukkig kan ik dat, in ieder geval bij anderen die ook niet hardlopen, voorlopig nog wijten aan het weer. En dat het vroeg donker is. Want de ideale route, die is maar matig verlicht. 
Het genootschap van de non-sportieven laat zich optekenen in excuses en drogredenen.

Nog geen seconde nadat ik de bocht om was gefietst en de bushalte in het vizier kreeg gleed het luie alternatief over de rotonde. Van alle voorspelbare gedachten die er op dat moment opborrelden, maakte de laatste iets los dat ik bijna vergeten was.
Wedstrijdje.

Het was een kwartier fietsen, ongeveer. Op papier een verloren wedstrijd. Maar de bus moest meerdere haltes aandoen, en reed op tweederde van de route zeker twee minuten om. Ik schakelde een versnelling hoger en begon door te trappen. Zoals me dat ooit was bijgebracht door een fysiotherapeut. De pedalen precies onder het gebied tussen de tenen en de bal van mijn voet. Als een Hollander, had hij er dwingend bij verteld.

Na hooguit 20 seconden hoorde ik het gebrom van een groot voertuig steeds dichterbij komen. Het moment waarop ik werd ingehaald door een vrachtwagen, en niet door de streekbus, was het laatste zetje. Ik stampte door en zag verderop de volgende halte al opdoemen.
Winst. 

De schwung kwam erin. En de vraag hoe iemand zoiets een uur volhoudt. 
Kort oponthoud bij het stoplicht, maar nog altijd geen bus. Ik had me voorgenomen niet om te kijken. Alsof dat de nederlaag zou afroepen. De spoorwegovergang kwam in het vizier. Een kritiek punt, halverwege de route. Ik schakelde een versnelling lager voor de lichte klim om in grote slagen door te pakken op het moment dat het voorwiel het spoor raakte. In mijn hoofd hoorde ik woorden als ‘roetsj’ en ‘woesj’. Direct daarna het signaal dat beslissend was. Een aankomende trein. Misschien wel twee. De spoorbomen achter me gooiden de wedstrijd in het slot. 
Voor het eerst keek ik om. De bus was 10 seconden te laat geweest. En stond nu onwetend seconden te morsen. Ik reed de helling af en slaakte een ingetogen kreet. In de wetenschap dat het nu slechts uitfietsen was. 

Later die dag dacht ik terug aan dat moment. Op een damesfiets met mandje voorop een race aangaan met een bus. Een race waar niemand weet van had. Eindigend met een ingetogen kreet. En ik vroeg me af waarom ik, praktische bezwaren daargelaten, niet dagelijks zoiets deed. Maar in dat laatste schuilt vermoedelijk het antwoord.

Geen opmerkingen: