woensdag 29 april 2009

Zoals dat gaat

Vandaag hebben mijn meisje en ik handtekeningen gezet.
Eenvoudige krabbels die ervoor zorgen dat we tot in onze dood vast zitten.
Aan elkaar, aan grote mensen schulden en aan ons kroost.

Daarna gingen we naar IKEA.

dinsdag 28 april 2009

Say it loud

Gisteravond bevond ik mij in Carré met mijn meisje.
We waren bij een voorstelling van de Soul Brothers.
Het zijn brothers die ik kan aanraden.
Ze doen wat het publiek graag heeft. Bekende nummers ten gehore brengen zodat – vergeef me de uitdrukking – het dak eraf kan.
Welbeschouwd zijn ze dus een soort Toppers. Alleen kunnen ze beter zingen. En dansen.
En zijn ze zwart.
Daarin zit ‘m de kneep.

Denk van negers wat je wilt, maar ze kunnen inderdaad harder rennen, beter zingen en beter bewegen. De lus van mythische proporties krijgen ze er daardoor min of meer gratis bij.
Of hij er nu hangt of niet.
Mijn meisje zei dat aan de angst voor genoemde kwaliteiten de slavernij ten grondslag heeft gelegen. Ik was het met haar eens.
Die blanken destijds begrepen: geef ze de kans en ze lopen er mee weg.
Zij zwoel en swingend de boel regeren, wij houterig langs de kant, onze buiken inhoudend in de hoop een glimp te kunnen opvangen van wat ooit als maatstaf werd gepercipieerd.

Vrouwen, zwart en blank, zien die kwaliteiten ook.
Dat leidde gisteravond tot een wonderlijk schouwspel.
U mag me corrigeren, maar het heeft er alle schijn van dat vrouwen bij een concert hun gram halen op alle mannen, wereldwijd, van alle tijden.
Gillend, joelend en schreeuwend zwellen ze aan tot een organisme dat het individu overstijgt. Een hartstochtelijk monster dat een onzichtbaar slakkenspoor door de zaal trekt.

Onder het motto: zwoele zang is leuk, maar doe maar stomende seks.

De Soul Brothers toonden zich doorgewinterde brothers.
Zelfs de omvangrijke brother – denk Luther Vandross, Barry White – wond routineus heel vrouwelijk Carré om zijn vinger.
Waarmee eens te meer bewezen werd wat Eddy Murphy al riep in ‘Raw’:
Singers get all the pussy.

Especially if they’re black.


zondag 26 april 2009

Badwater

Als kleine kinderen plotseling heel stil worden betekent dat één van de volgende twee dingen: of ze doen iets wat niet mag, of ze zitten te poepen.
Hugo was bij zijn oma.
Daar ging hij in bad.
Later zou zijn oma zeggen dat hij plotseling heel stil werd.

Als kind poep je minimaal één keer in je jonge leven in bad. Als je geluk hebt doe je het wanneer je nog zo jong bent dat je niet begrijpt wat je hebt gedaan.
Kun je dat volgens de boeken wel – het ‘begrijpen’ – dan zit je echt in de shit, zoals dat heet.
Het is geen normaal kind, zullen ze zeggen.

‘Ze’ zijn volwassenen.

Voor je goed en wel doorhebt wat er aan de hand is zit je op een sofa bij een vreemde man.
Hij heeft slap haar en kleine handen.
Telkens wanneer hij iets vraagt kijkt hij je aan met een uitdrukking die je niet kunt thuisbrengen. Je wordt er een beetje ongemakkelijk van.
Pas veel later zul je begrijpen dat het een ‘milde glimlach’ was.
Dan mompelt hij iets over anale fase als je zegt dat je alleen maar wilde kijken of hij bleef drijven.

Het duurt jaren voor je weer kunt persen zonder er zelfbewust van te worden en bijna net zo lang tot je de aandrang kwijt bent die je voelt wanneer iemand mild naar je glimlacht.

De oma van Hugo heeft meerdere kinderen grootgebracht.
Ze begreep dus wat na de stilte kwam.
Toen ze zich omdraaide zat Hugo met een drol in zijn hand. Om hem heen dreven nog meer drollen.
Naar het schijnt reageerde hij opgetogen.
Geen moment had hij begrepen dat zijn nieuwe speelgoed een direct resultaat was van het persen van even daarvoor. Of misschien ook wel, kinderen leggen moeiteloos causale verbanden wanneer het ze iets oplevert.

Maar hij was nog niet zo geconditioneerd dat hij in een stuip schoot toen het water waarin hij zat langzaam van kleur veranderde.

Er zijn foto’s gemaakt van het voorval.
Nadat Hugo het bad was uitgetild. Dat niemand denkt…
Enfin.
Wij kijken naar een dergelijke foto en denken dan dingen die we uiten in korte klanken.
Hugo kijkt ernaar en vraagt zich waarschijnlijk af waarom hij er nu uit moest.
Later als hij groot is zal hij de foto nogmaals onder ogen krijgen.
Hij zal reageren zoals wij.
Dat is begrijpelijk. Maar tegelijkertijd heeft het iets droevigs.
Het is het moment waarop ook hij teveel weet. En zich meer en meer gaat schikken naar geldende conventies. Waarbinnen de rol van onbevangenheid en spontaniteit steeds marginaler wordt.
Kennis doet dat met mensen.

Ergens bij stilstaan, het is vandaag de dag vaak al heel wat.
Ik geloof dan ook dat dit het punt is dat ik hier, enigszins omslachtig wellicht, probeer te maken.
Dat je, en vergeef me de plastische analogie, niet bang moet zijn zo nu en dan eens in je eigen badwater te poepen.

Al is het maar om te kijken of hij blijft drijven.

donderdag 23 april 2009

Niet echt

Als kind kon ik vliegen in mijn dromen.
Toen ik ouder werd raakte ik dat zo goed als kwijt.
Heel soms echter lukte het plots toch en dat was dan geweldig, want de sensatie was levensecht.
Gisterochtend werd ik wakker en ik meende dat ik ’s nachts weer had gevlogen.
Alleen was het anders. Alsof er ergens iets niet klopte.

Toen realiseerde ik me dat ik had gedroomd dat ik droomde dat ik kon vliegen.
En ik begreep wat anders was: het voelde niet echt.
Alsof ik het gedroomd had.

woensdag 22 april 2009

Samen alleen

Het is zondagavond, even na achten. Het is dus, op een enkeling na, leeg op straat. Mensen zitten binnen, waar de gedachte aan maandag zappend wordt ontlopen.
Als ik via de achterkant van het benzinestation linksaf de straat wil inrijden die naar huis leidt, zie ik de enkeling.
Het zijn een jongen en meisje. Ze omhelzen elkaar. Of beter gezegd, het meisje omhelst de jongen. Innig.

Ik draai langzaam mijn stuur in en kijk naar de jongen.
Hij maakt een hulpeloze indruk. Ik denk dat hij, als het mogelijk was, zou willen ruilen.
Zodat hij, en niet ik, de hoek om kon rijden. Rustig, maar vastberaden. Om niet meer om te kijken.

Het meisje omklemt de jongen nu nadrukkelijker. Hij oogt bevangen door twijfel. Een drenkeling, die voor het eerst lijkt te beseffen dat heel misschien, redding niet meer gaat komen.
Hij heeft geen idee wat hij met zijn armen moet doen.
Het liefst zou hij ze ten hemel heffen, maar hij brengt ze alleen omhoog om ze te laten rusten op haar rug.
Daar liggen ze dan. Ze doen verder niets. De jongen wil er niet mee wrijven.
Hij wil weten of er nog een uitweg is. Maar het zicht op een constructieve oplossing wordt belemmerd door de gedachte hoe hij daar in vredesnaam terecht is gekomen.

Het meisje gaat hem voorlopig niet loslaten.
Ze klampt zich vast, geborgenheid en genegenheid met geweld opeisend, zonder zich een moment te beseffen dat ze daar helemaal alleen staat.
Hoe harder je ergens aan trekt, hoe verder je ervan geraakt. Het is een les waar de meesten van ons tot in de dood niet aan willen.

Ik rijd weg en kijk in de achteruitkijkspiegel. Het stelletje verdwijnt langzaam uit beeld, als een kale boomstam aan de kant van een polderweg.
Ik kijk nog één keer naar de jongen. Hij staat daar net zo alleen als het meisje.
‘Ik heb hier niet om gevraagd. Ik ben hier te jong voor’, lijkt hij te denken.
Ik denk dat hij gelijk heeft.

dinsdag 21 april 2009

Het is dat ik moe ben

Er zijn van die dagen dat je genoeg meemaakt om over te schrijven.

Zo had hier een blog kunnen staan over het laakbare verschil tussen ijsblokjes en crushed ice in een caipirinha. Over slaapdeprivatie en treinen die veel minder snel gaan dan ze beloven. Over elf mannen die samen Jana Novotna spellen. Over loeren en vervolgens de vermoorde onschuld spelen. Over hoe afstand het verlangen inderdaad sterker maakt. En de seks beter. Over het mooiste mensje ter wereld dat op zijn buik kan slapen. Over dan toch, alsnog. Over grapjes over SOA’s. En zalf. Nogal wat zalf. En over de vraag of ik gel bij me had.

Daarover had ik hier iets kunnen schrijven.

Ware het niet dat ik geen tijd heb.
En godsgruwelijk moe ben.
Voorlopig, althans.

donderdag 16 april 2009

Mijn swingende ex-overbuurmeisje

Een vriend stuurde een e-mail en vertelde over een meisje dat bij hem werkt.
Ze zou mijn voormalige overbuurvrouw zijn geweest in de tijd dat ik nog in Amsterdam woonde.

Ik dacht aan mijn tijd in Amsterdam. Ik kwam op één overbuurvrouw. Eigenlijk was ze meer een overbuurmeisje.
Overbuurvrouwen hangen de was op het balkon. En kijken misprijzend als je de balkondeur open hebt met muziek aan.
Wat ze niet doen is swingersfeestjes organiseren.
Dat doen overbuurmeisjes, en specifiek: mijn overbuurmeisje.

Mijn toenmalige vriendin en ik stonden op een zaterdagavond in de keuken. Het was al avond.
De keuken bevond zich aan de achterkant, van waaruit we uitkeken op de woningen aan de overkant. Een binnenplaats met tuintjes scheidde de woningblokken.
Onze aandacht werd getrokken door vreemde lichtkleuren, die uit de woonkamer van de woning recht tegenover ons kwamen.
De gordijnen waren dichtgetrokken, maar de opening aan de zijkant bood precies genoeg ruimte voor het licht om te ontsnappen, het schemer in.
Het was diezelfde ruimte die ons een blik verschafte op hetgeen zich bij de lichtbron afspeelde.

We ontwaarden een viertal mensen, naakt.
Ze hielden vreemde objecten vast. Slingers en zwaarden, waarmee ze het luchtruim doorkliefden terwijl ze gracieus om elkaar heen sprongen, als sjamanen in een rituele swingersdans.
Toen we na tien minuten begrepen dat ze voorlopig nog niet uitgespeeld waren, wijdden we ons weer aan het drankje waarvoor we de keuken in waren gekomen.

Dit ging zo enige maanden door.

Op meerdere weekenddagen toonden de overburen zich op het balkon. Samen met de gasten van de dag. Na een aperitiefje begaven ze zich naar binnen, waarna na enige tijd de gordijnen dicht gingen.
Omdat het zicht door de gordijnen beperkt was hebben we een moment getwijfeld.

Misschien speelden ze wel twister.
En was al het overige niet meer dan onze eigen fantasie.

Tot ze zich, tijdens of na hun activiteiten, onverbloemd aan de wereld presenteerden. Die wereld waren wij. En wij zagen onze nog geklede overburen met een naakte man hun keuken inlopen.
We konden ze niet verstaan.
Maar hun lichaamstaal was helder.
Ze waren blij met de naakte man. Wat hij ook gedaan had, hij had dat goed gedaan.

Het was wachten op het moment dat ze hem een bemoedigend tikje tegen de scrotum zouden geven: lekker gewerkt, pik.
De volgende ochtend stond een camera op een statief eenzaam in hun woonkamer. Een onschuldige omstander die nog veel meer te verwerken moet hebben gehad dan wij.

Na enige tijd lieten we het voor wat het was: de gasten, de lichten, de naaktheid.
De gewenning had gewonnen van de sluimerende intrige.
De rekbaarheid en het absorptievermogen van het menselijk referentiekader zijn in dat opzicht even indrukwekkend als zorgelijk te noemen.
Onze swingende overburen waren verworden tot een pauze-act waarmee wij onze gasten, op aanvraag, vermaakten.

Later heb ik er nog enige tijd alleen gewoond. Af en toe zag ik mijn overbuurmeisje op het balkon. Ik moet toegeven dat het mij destijds een goed idee leek om met haar te swingen. Ze kwam over als iemand die over één en ander niet al te moeilijk deed. En niet al te moeilijk telt wanneer je single bent.
Alleen ik had niets om te ruilen. Iets waar in de swingersscéne toch aan getild wordt.

Ik realiseer me nu dat ik haar was vergeten. Mijn ex-overbuurmeisje. Tot de e-mail van die vriend.
Bij navraag bleek dat het om een overbuurmeisje aan de voorkant ging.
Ik heb geen idee wie ze is.
Maar los daarvan denk ik dat ik hoe dan ook de achterkant prefereer.

woensdag 15 april 2009

Humor om te lachen

We hadden het over Euro Disney.
Toen herinnerde ik me een grap.
Van die keer dat ik in Euro Disney was.
En iemand in een Gepetto-pak tegen het lijf liep.
En hoe ik toen heel hard tegen hem riep:
“Your son is a liar! Your son is a liar!”

De grap ontging alle mensen in het pretpark, Gepetto incluis.
Maar hij staat zonder twijfel in mijn Top 5 Briljantste Grappen Ooit Door Mij Gemaakt.

dinsdag 14 april 2009

Het zou briljant zijn

Een collega vertelde dat ze haar Paasweekeinde had afgesloten met een droom waarin ik prominent voorkwam.
Logischerwijs denk je dan dat iemand ’s nachts vieze dingen met je heeft gedaan terwijl jij daar geen weet van had.
Rohypnol in de schemerzone.
Maar het ging niet over seks.

In haar droom was ik dood.
Laten we het erop houden dat ik daar gematigd enthousiast over was.
Tot ze vertelde over de opkomst. Ze sprak over dranghekken.
Ik zeg het nog maar een keer. Dranghekken.


Het mooiste moest evenwel nog komen.
Ik was, zo bleek, zelf aanwezig.
Stel je het voor. Nog even handjes schudden, een lach, een traan en dan met een welgemeend tabee de kist instappen.

Daar zou de evolutieleer iets mee moeten doen.

donderdag 9 april 2009

Dat deed 'ie anders nooit

Dinsdag woedde een serieuze brand in een villa naast het kantoor van Radio 538.
Mijn broer werkt bij Radio 538.
Samen met twee collega’s is hij het pand binnengegaan om mensen te redden en zo.
De Gooi- en Eemlander berichtte onder meer:

Beneden werd bedrijfshulpverlener V.B. opgetrommeld. “We zijn met z'n drieën het pand in gegaan. We wisten dat er minstens één bewoner thuis was, want we zagen iemand spullen uit een raam gooien, kleding en zo.”

In een bijna achteloos krantenbericht kom je er dan achter dat in je eigen broer iets schuilt dat je nooit achter hem had gezocht.

Bedrijfshulpverlener.
“Gecertificeerd ook!”, deed hij er een schepje bovenop.

Ik vraag me af of ze daar weten dat zijn familie in ieder geval nooit bij de diploma-uitreiking is geweest.

woensdag 8 april 2009

Wat een neger

In mijn bus kom ik vaak een neger tegen.
Hij is een oudere neger en heeft waarlijk een fantastische kop.
Het is of James Earl Jones zes strippen afstempelt, in de 107 in Purmerend.

Bij oudere negers heb ik doorgaans de instinctieve neiging te zoeken naar een saxofoon en heroïne parafernalia.
Bij James weet je dat je qua parafernalia een opvoedkundige draai om de oren zou krijgen.

Elke keer als ik hem zie denk ik: als castingbureaus weet zouden hebben van jouw bestaan… het niveau van de Nederlandse film zou in één klap de internationale allure krijgen die het zo node mist.

Een strenge, rechtvaardige oudere neger.
Noem mij één scenario dat er niet bij gebaat is.
Een man wiens autoriteit boven elke twijfel verheven is.
Het donker timbre van zijn stem nagelt je genadeloos aan de grond. Het soort kastijding dat je eigenlijk wel prettig vindt.
Wat je bijna doet wensen dat je wees wordt.
Zodat James je stiefvader kon zijn.
Bij alles wat je in je verdere leven bereikt zou je wijzen naar hem. James zou knikken, amper waarneembaar. En trots, trots zou voorgoed anders voelen.

Ik vermoed dat hij het zelf niet beseft.
Wat voor neger hij is.

Soms speel ik met de gedachte hem te polsen of hij iets voelt voor een carrièreswitch.
En hoe geweldig het dan zou zijn als hij me in niet mis te verstane bewoordingen duidelijk maakt dat ik me moet laten nakijken.

dinsdag 7 april 2009

De missionarishouding van het leven

We liepen door de IKEA.
Mijn meisje en ik.
Ik had er een dag vrij voor genomen.
Want je bent er niet in een zucht doorheen.

Binnen viel op dat er in de IKEA nog altijd een bepaald slag mensen komt.
Het slag dat ten koste van alles poogt duidelijk te maken dat ze er dan mag zijn, in de IKEA, maar dat ze het heel erg niet serieus neemt.
Denk dat vooral niet.

Ze gaan wel met van alles naar huis, maar doen dit vanuit de basishouding.
Lacherig tot aan de auto dus.

Die schaamte zit er klaarblijkelijk nog altijd in.
De IKEA is burgerlijk. In de IKEA komt iedereen. Daar moet je verre van blijven.
Natuurlijk kom jij er ook, maar dat telt dan niet echt.
Denk dat vooral niet.

De wens om vooral maar anders te zijn, hoe heet het…uniek, leidt tot de enigszins sullige paradox waarin we allemaal hetzelfde zijn door anders te doen. Of veinzen anders te doen.
Dat telt ook.
Ik ben me daarvan bewust. Wanneer het moment er om vraagt omarm ik dus de burgerlijkheid, als de missionarishouding van het leven.
Je moet de charme herkennen.

Ik zou kunnen denken dat ik daarom anders ben. Omdat anderen zich er niet van bewust zijn.
Maar denk dat vooral niet.

vrijdag 3 april 2009

Dag sjaal, dag

Mijn sjaal is kwijt.
Een groene, van Burberry.
Die had ik niet zomaar. Daar heb ik moeite voor gedaan op eBay.
Het heeft er alle schijn van dat ik hem nooit meer terugzie.

Ik vind dat vrij erg.
Over het waarom heb ik nagedacht. Ik ben eruit.
Het is niet zozeer dat ‘ie overdreven duur was. Of dat ik de gedachte aan mijn sjaal om iemand anders nek amper verdraag.
Dat ik niet weet hoe ik hem exact ben verloren is verreweg het pijnlijkst.

Een sjaal wordt onderdeel van een vaste gewoonte.
Een prettige bijkomstigheid daarvan is dat je er niet bij na hoeft te denken.
Dat deed ik dus ook niet.
Mijn sjaal was er. En ik wist waar.
Hij had een beperkt speelveld.
In mijn hand, om mijn nek, op de stoel van de bus naast me, op de stoel van de trein naast me, vlakbij mijn bureau, op de kapstok thuis.
Meer zag mijn sjaal niet. Nu ja, heel soms liet ik hem lekker in de luwte en verpoosde hij enkele uren in de mouw van mijn jas.
Dat vond hij niet eng. Het voelde geborgen.
Want hij wist dat ik hem altijd weer kwam halen.
Tot nu.
Ik heb hem in de steek gelaten.

De regel wanneer je iets kwijt bent is: Ga na waar je dat iets voor het laatst had.
Ik ben mentaal elke uithoek, tot in de diepste krochten langsgeweest en kwam tot de conclusie dat ik het echt niet meer weet.
Wat nog verontrustender was is dat ik, om dat verdoezelen, de hiaten begon te vullen met oude of gemaakte herinneringen. Het verschil daartussen werd niet meer helder.

Mijn sjaal is spoorloos. Daar gaat geen verandering in komen. Zo realistisch moet ik zijn.
Misschien heeft iemand mijn sjaal wel iets heel ergs aangedaan. Hem in de fik gestoken. Of over hem heen gepist.
Ik zou dat heel erg vinden.
Maar te zijner tijd zou ik dat een plekje kunnen geven. Daar ben ik van overtuigd.
Als hij er niet meer is, dan is dat maar zo.

Ik wil alleen weten wat er met hem gebeurd is.

woensdag 1 april 2009

Nekschot

De chauffeur sloeg geen acht op het stopsignaal.
De jongen begreep dit rijkelijk laat. Hij deed wat alle mensen doen wanneer de bus hun halte niet erkend.
In paniek raken.

In zijn schreeuw proefde je de diepgewortelde irrationele angst die in ons allen schuilt. Voor een moment geloof je dat het, wanneer de bus doorrijdt, nooit meer goed komt.
De volgende halte is minimaal twee dagen rijden. Als je eindelijk kunt uitstappen vind je jezelf gedesoriënteerd terug in een vlak en dor niemandsland. Zonder rantsoen. Het gevaar slaat je smalend gade.

Eén gemiste halte, en je hersenkronkels strekken zich uit tot een verwrongen Route 66.
Zonder begin. Zonder eind.

De wanhoopskreet van de jongen deed de chauffeur bij zijn positieven komen.
Hij reageerde direct en instinctief.
Ik schoot naar voren maar had het geluk dat een ijzeren balk mij scheidde van het open middengedeelte. Mijn tas echter had geen schijn van kans en werd genadeloos gelanceerd. Zes meter verder raakte hij de grond. De klap maakte dat hij mijn flesje water uitspuugde.
Ik had het alleen gehoord.

De jongen stapte uit, mij achterlatend als ‘die jongen’.
Die het enige echte slachtoffer was van het bruuske remmen. En nu als een lul de halve bus door moest om zijn spullen bij elkaar te rapen.
Nu ben ik inmiddels op het punt waarop ik er alleen om geef wanneer ik mezelf een lul vind.
Evenwel.

Ik liep naar voren en pakte mijn tas.
‘Mijn water, waar is mijn water?’, leek ik hardop te denken.
“Je water ligt hier”, zei de buschauffeur.
Ik liep nog verder naar voren en vond mijn flesje water bij de ingang van de bus.
De buschauffeur verontschuldigde zich.
Ik antwoordde dat mijn flesje water nu tenminste goed geschud was.
De nonchalance was niet gespeeld, wat gezien het moment als een overwinning voelde.

Toen ik terugliep dacht ik na over buschauffeurs. In de krant staat vrijwel dagelijks dat ze op een rochel of een klap worden getrakteerd indien ze zo onbeschoft zijn om een geldig vervoersbewijs te vragen.
Bij die rationale zou ik minimaal voor een nekschot hebben mogen gaan.
Die behoefte voelde ik nergens.
Dat zou normaal moeten zijn.

De rest van de reis mijmerde ik over nekschoten.