woensdag 22 april 2009

Samen alleen

Het is zondagavond, even na achten. Het is dus, op een enkeling na, leeg op straat. Mensen zitten binnen, waar de gedachte aan maandag zappend wordt ontlopen.
Als ik via de achterkant van het benzinestation linksaf de straat wil inrijden die naar huis leidt, zie ik de enkeling.
Het zijn een jongen en meisje. Ze omhelzen elkaar. Of beter gezegd, het meisje omhelst de jongen. Innig.

Ik draai langzaam mijn stuur in en kijk naar de jongen.
Hij maakt een hulpeloze indruk. Ik denk dat hij, als het mogelijk was, zou willen ruilen.
Zodat hij, en niet ik, de hoek om kon rijden. Rustig, maar vastberaden. Om niet meer om te kijken.

Het meisje omklemt de jongen nu nadrukkelijker. Hij oogt bevangen door twijfel. Een drenkeling, die voor het eerst lijkt te beseffen dat heel misschien, redding niet meer gaat komen.
Hij heeft geen idee wat hij met zijn armen moet doen.
Het liefst zou hij ze ten hemel heffen, maar hij brengt ze alleen omhoog om ze te laten rusten op haar rug.
Daar liggen ze dan. Ze doen verder niets. De jongen wil er niet mee wrijven.
Hij wil weten of er nog een uitweg is. Maar het zicht op een constructieve oplossing wordt belemmerd door de gedachte hoe hij daar in vredesnaam terecht is gekomen.

Het meisje gaat hem voorlopig niet loslaten.
Ze klampt zich vast, geborgenheid en genegenheid met geweld opeisend, zonder zich een moment te beseffen dat ze daar helemaal alleen staat.
Hoe harder je ergens aan trekt, hoe verder je ervan geraakt. Het is een les waar de meesten van ons tot in de dood niet aan willen.

Ik rijd weg en kijk in de achteruitkijkspiegel. Het stelletje verdwijnt langzaam uit beeld, als een kale boomstam aan de kant van een polderweg.
Ik kijk nog één keer naar de jongen. Hij staat daar net zo alleen als het meisje.
‘Ik heb hier niet om gevraagd. Ik ben hier te jong voor’, lijkt hij te denken.
Ik denk dat hij gelijk heeft.

Geen opmerkingen: