vrijdag 29 juni 2007

Hondenweer


= Kort verhaal =

Veel mensen hebben een hekel aan regen. Ik ook. Maar niet altijd. Nu is zo’n moment. De trein komt bijna tot stilstand en als kinderen aan het begin van een gymles probeert iedereen z’n plek te bemachtigen. Ik doe twee stappen naar voren, één opzij, en wacht. De regen daalt gulzig op me neer en ik verwelkom het. Ik heb geen douche-met-kleding-aan fetisj, maar de irritatie bij mede-forenzen verveelt nooit. Nog even en de deuren gaan open. En dan zal er iemand zijn die niet genoeg opzij stapt. Is het normaal al zaak snel een plekje te bemachtigen, dit hondenweer geeft de drang een extra zetje. Dat deze vorm van wegversperren averechts werkt is een terzijde. Het is het soort verlichting dat zich op dat moment in de schaduw van de opgetrokken kraag nestelt.

Mocht je er op kunnen inzetten bij je bookmaker…”Doe maar alles op die hangjongere met dat eeuwige petje”. Fout. Het is altijd de stoffige accountant, of iemand’s tante van middelbare leeftijd. Altijd. Net als met pedofielen pik je ze er ook hier niet uit op hun doorsnee gezicht.

Wat een onzettende ‘Julien’ ben jij, denk ik. Wat een ontzettende Franse lul.

Ik neem de concurrentie voor een tweezitter-alleen vluchtig in me op en gok op de gereformeerde hoerenloper – dat zie je dan weer wel direct – als stagnerende doorstroom-factor. Ik verlies. Een dark horse stapt op het laatste moment naar voren. Hij is jonger dan ik dacht. Geen pet. Wel een pak. Nieuw allerminst, maar alleszins een pak. Hij heeft geen jas aan. Dat irriteert me. Want het regent ronduit hard. En het gebrek aan jas zou erop kunnen duiden dat hij de regen nog liever neemt dan ik. En dat zou impliceren dat we iets gemeen hebben. Ik heb niets gemeen met personen die het geduld niet kunnen opbrengen anderen eerst te laten uitstappen.

Los daarvan… Het pak wordt afgemaakt met een baard. Geen baard met ballen, zoals die Grizzly kerel vroeger op TV. Die aimabele zonderling die prima om kon gaan met beren. Het is zo’n laf, bijgehouden baardje. Standje 2 of 3 op het scheerapparaat. Walgelijk. De bril erboven verrast nergens. Zwart montuur, retro. Voorbehouden aan Elvis Costello, Art-Directors en, zo is het natuurlijk ook, mooie vrouwen. Zijn kapsel? Inderdaad, de net-uit-bed look. Er zijn haarproducten die echt zo heten, in het Engels dan. Just-out-of-bed wax. Wie verzint zoiets? Zelden van een paradoxaler product gehoord. Maar hij gebruikt het, de lul. Zoveel is zeker.

Ik blijf hem aankijken. Ramptoerisme ontmoet masochisme. En ik zie het. Ik zie wat de typering afmaakt. Hij heeft alles van..nee is..zo’n Franse acteur. Die drie kwartier lang aan één stuk sigaretten rookt. Zonder ook maar iets te zeggen. Wel veel kijken. Heel gekweld. Doet deze ook. Een beetje de stadsdichter uithangen, maar iets op papier krijgen, ho maar. Een stadsdenker dus. Maar waarover dan, behalve over gemaakte nonchalance. Wat een onzettende ‘Julien’ ben jij, denk ik. Wat een ontzettende Franse lul. En wat is dat, terzijde, een ontzettend pleonasme.

Ik zit. Vooralsnog alleen. Heeft ook alles te maken met houding. Althans, ik heb mezelf wijsgemaakt dat ik die kunst aan het verfijnen ben. Maar ongetwijfeld speelt toeval een grotere rol. Maakt niet uit. Iedere liefhebber van welk spel dan ook heeft een systeem. Tenminste, op het moment dat het positief bevestigd wordt. Werkt het systeem niet, dan is het gewoon een kutspel. Julien zit, met het gangpad ertussen, naast me. Dat is logisch. Zo werkt dat. Naast hem zit een meisje. Ze kijkt naar buiten en lijkt vooralsnog mooi. Dan draait ze zich om en verdomd, ze is ook mooi. Of mooi, ze heeft iets, absoluut. Haar vingers gaan naar haar mond en ze begint op haar nagels te bijten. Op zich niet erg. Je hebt twee soorten nagelbijters. Verslaafden die voor huid en haar gaan en zenuwenlijers. Helaas is zij van de laatste overtuiging. En zo wordt iets ineens weer niets.

Ze kijkt de Franse lul aan en ja hoor, een twinkeling. Ook dat was te verwachten. Hij kijkt kort terug waarop ze direct haar ogen neerslaat en weer aan haar vingers begint. Je weet gewoon dat ze het type meisje is dat zich – heel teder, dat wel – door Julien voor het eerst in haar kont laat neuken. En alleen omdat hij op een avond op het dak van een of ander gebouw voor zich uit staat te staren en tegen haar zegt: “Weet je, als de wereld vanavond zou vergaan, zou ik daar vrede mee hebben.” Je gelooft het niet, maar het gebeurt. Gewoon waar je bij staat. Walgelijk. Ik besluit te doen of Julien en zijn kontneukmeisje helemaal niet naast me zitten. Indachtig Mickey Rourke als Charles Bukowski’s alter ego in Barfly: “Het is niet dat ik mensen haat, ik lijk me gewoon beter te voelen als ze niet in de buurt zijn.”

De deuren sluiten opgelucht en naast me zit nog steeds niemand. Uitstekend. Zo heb ik het graag. Zo heb jij het graag. Muziek op, half uurtje uit het raam staren en het is alsof het nooit gebeurd is. Run For Your Life van The Beatles blijkt bovenaan de shuffle pikorde te staan. Wederom uitstekend. In de weerspiegeling van het raam beantwoord ik mijn glimlach en ik sluit mijn ogen. Het is daar donker, allicht. Maar als ik me niet vergis wordt het ineens nog wat donkerder… Ik open mijn ogen en zie waarom. Een immense vrouw staat op het punt naast me te komen zitten. Imméns. Ik bid, maar het is te laat. Bovendien geloof ik niet. Wat ik ook niet geloof is hoe ontzettend dik ze is. Zel-den gezien. Zoveel vrouw. Ik realiseer me dat het weleens een lang half uur kan gaan worden.

Natuurlijk, wat is een half uur op een mensenleven? Niet meer dan een natte wind van een amoebe. Maar ga eens voor de lol een half uur lang naar een auto-alarm luisteren dat om de twee minuten afgaat. Of kijk een half uurtje naar iemand die een pedicure krijgt. Je ligt er direct af. En ik moet een half uur volledig in het nauw naast deze vrouw zitten. Een ontzettend dikke vrouw die, hé, waarom ook niet, een puddingbroodje eet. Een godverdomd puddingbroodje. Mijn American Pie uit de jaren ‘80. Wordt hier als een weerloos zeehondje verslonden door een orca. Ik wil huilen, maar kom niet los.

Ik herhaal ‘Method Acting, Method Acting’ in mezelf als een mantra, adem diep in en draai me naar haar toe.

De eerste tien minuten vallen mee. Mijn aanpassingsvermogen is beter dan ik dacht. Het middengedeelte van de rit wordt al een stuk lastiger. Ik kan mijn gedachten gewoonweg niet uitschakelen. Het is er. Zit er. Zij is er. Zit er. In mijn persoonlijke ruimte. Als ik normaal iemand zo dichtbij laat ben ik verliefd. Het lullige is, het is niet alsof ze deze bewust schendt. Het is haar westvleugel die zich tegen me aan heeft gevleid en ik betwijfel of ze het voelt. Mijn geweten vertelt me dat ik haar overgewicht niet mag veroordelen. Doe ik normaal ook niet. Maar het komt door dat puddingbroodje. Niet het sentiment daaromtrent overigens. Maar het impliceert – voor mij in ieder geval – dat ze niet gebukt gaat onder een luie stofwisseling, maar gewoonweg teveel eet. Dan gaat het dus ineens over karakter. Over karakter mag je oordelen. Mijn schuldgevoel ebt weg, mijn irritatie neemt toe. Een doorbraak uit de reiswereld schiet me te binnen. Uitzonderlijk dikke mensen dienen niet één maar twee stoelen te reserveren in een vliegtuig. Volkomen logische doorbraak. Die vreemd genoeg beperkt is gebleven tot de luchtvaart.

Nog vier minuten. Dan stap ik uit en is het alsof het nooit gebeurd is. Tenzij… Wat me er toe brengt weet ik niet, maar ineens hoor ik mezelf zeggen: “Mevrouw, heeft u een kaartje moeten kopen voor dit vervoersmiddel?” Ze kijkt me even vreemd aan, maar antwoord bevestigend. Ik hoor mezelf vragen hoeveel ze er dan heeft moeten kopen, om na haar antwoord de ingeslagen weg te beëindigen met de vraag of dat er, nu ja, niet minimaal anderhalf hadden moeten zijn. Niet goed. Vrouw niet blij. Mijn inwendig gegniffel verdwijnt vlot als ik me realiseer dat ik nog drie minuten naast haar moet zitten. Naast een vrouw die niet alleen boos is op mij, maar door mijn confronterende opmerking ook op haar zelf. Want ze weet dat ze te dik is. Al jaren. En heeft dat aan haarzelf te danken. Bij mensen die boos zijn op zichzelf moet je zover mogelijk uit de buurt blijven. Die woede keert zich altijd naar buiten. Altijd.

Ik schiet in overlevingsmodus. Ergens, ooit, in een of andere oorlogsfilm heeft iemand gezegd dat je verwarring moet creëren. Om vervolgens in het opgetrokken rookgordijn te verdwijnen. Ongeschonden. Klinkt goed, denk ik. Op papier. Maar als ik naast me kijk heb ik nog een goede zeven seconden om het in de praktijk te brengen. Mijn hersenhelften werken eendrachtig samen. Vrouw. Boos. Groot. Gevaarlijk. Check. Dus? Bloemen? Chocola? Puddingbroodje? Oprah? Wellicht. Maar niet aanwezig. Geen van de opties. De vrouw draait zich inmiddels dreigender naar mij toe. Feromonen, schiet het koortsachtig door me heen, feromonen. Uit het niets stapt één woord naar voren in m’n bovenkamer.

Tongzoen.

“Tongzoen??!!”, denk ik.
“Ja! Een gepassioneerde tongzoen! Je wil hier toch uitkomen?!”
Dat wil ik. Ongeschonden. Method Acting en Happy Place herhalen zich als een mantra. Ik adem diep in en draai me naar haar toe.

Ze schrikt en houdt haar arm uit maar ik pak haar pols en houd haar arm in bedwang. Niet aggressief, wel voldoende. Het lijkt alsof ze iets wil zeggen maar ik ben haar voor. “In het echt ben ik veel aardiger, echt…”, fluister ik haar toe, waarna ik mijn mond op de hare zet. Ik proef suiker, maar ben er niet vies van. Ik kus haar eerst zachtjes. Geen tong nog. Daarna leg ik haar bovenlip als een mandarijnpartje tussen mijn lippen en glij met het puntje van mijn tong langs de binnenkant. Haar arm hangt slapper in mijn hand. Ik hap nu op haar bovenlip en daal in een beweging af naar haar onderlip, waar ik hartstochtelijk in bijt. Haar arm worstelt zich uit mijn grip en haar hand vouwt zich om mijn achterhoofd. Haar dikke vingers strelen mijn schedel. Ik dring haar mond binnen met mijn tong, die direct vurig verstrengeld raakt met die van haar.

Doe de voor de hand liggende filmkus, denk ik. Eerst trek ik me terug. Daarna kijk ik haar diep en een beetje verward in de ogen. Haar mond hangt open, ze hijgt. Onze blikken ontmoeten elkaar nog enkele seconden en ze trekt me weer hard ‘in haar’. We tongzoenen als ware het een kwestie van leven en dood. In mijn hoofd tel ik af. Nog vijf seconden. Mijn hand glijdt naar haar nek en grijpt hard in het haar dat daar hangt. Ik trek haar hoofd van me af. Een sliert kwijl verbindt ons nog heel even.

Als ik grijnzend over haar heen klim zegt ze niets, en ik besluit het niet af te wachten. Met mijn mouw veeg ik mijn mond af, als een klein kind dat net een lunchbeker vol chocolademelk met twee handjes soldaat heeft gemaakt. Julien kijkt verbijsterd. Het nagelbijtstertje grinnikt. Niets wordt weer iets. Ik loop de trein uit. Buiten komt het nog altijd met bakken uit de hemel. Terwijl ik met mijn tong mijn mond en alles waar ik bij kan schoonlik, tikt een gedachte me op de schouder. “Zij mag dan een zeug zijn, jij bent een hond.” Ik glimlach, draai me om en loop kwispelend richting stationshal.


1 opmerking:

myra zei

0 reakties, hoezo!?
Schreef "treinverhaal is hilarisch" aan Cor Kooijker. Of leiden de pseudiniemen een onafhankelijk leven?
A propos, en terzijde: dat marionettentheater moet nachtwerk zijn!
Dank voor het managen van lacosahyves! Geniet het weekend, Myra