vrijdag 28 september 2007

Soundcheck van een kikkervisje


Ze ziet er goed uit als ze aan komt lopen. Echt goed. Ik betrap me erop dat het me toch gerust stelt. Want áls je dit dan samen gaat doen met iemand, dan is het wel zo prettig dat diegene er goed uit ziet. Zwanger? Ja. Maar ook gewoon een lekker wijf. Noem me oppervlakkig. Doe ik zelf ook.

“Heb je een nieuw jurkje?”, vraag ik.“Ja, vanmiddag gekocht. Wel een beetje op de groei. Ik had eerst een maatje kleiner aan maar dat zat hierboven best wel strak al. En als het daar straks ook gaat groeien…”

Mooi. Grote tieten hebben is één ding. Maar het betekent nog niet dat anderen daar ook teveel van mee mogen genieten. Het zijn wel mijn tieten.

We melden ons bij de Kraamafdeling en ik voel me direct de ‘man’. De oenige sul die er een beetje achteraan hobbelt. Totaal geen grip op de situatie. Nul ervaring om op terug te vallen. Anders dan bij winkelen kan ik hier niet opperen buiten een sigaret te gaan roken met de andere stakkers. Hobbel-hobbel-hobbel…ah, de wachtruimte. Ik kijk de hoek om en zie een ander stel zitten. Ze lijken me niet direct bevangen door de gelukzaligheid van het kleine wonder dat ze ten deel is gevallen. Tegelijkertijd, hoe ziet dat er precies uit? Walgelijk, dunkt me. Het soort jeuk dat je niet kunt krabben.

Nog voor we willen gaan zitten worden we al verwelkomd.

“Hoi. Mevrouw Schipper? Ah. Jullie zijn voor het eerst hè?”

Dat zijn we. We stellen ons voor – ik ben haar naam meteen vergeten, maar zij die van ons ook blijkt later, dus dat scheelt – en mogen direct mee komen.

Ze is een grote vrouw. Gezegend met een rode complexie. Het type huid dat nooit echt bruin wordt, maar wel rood. Niet gevlekt zoals bij corpulente Engelsen. Gewoon, egaal rood. Ze gebaart ons plaats te nemen in haar kantoor.

Na enkele vragen heeft ze ons totaalplaatje. Nog steeds onwennig overweeg ik mijn eigen spanning te breken door de lolbroek uit te hangen.

“Ja, met de vader is lichamelijk ook alles goed hoor, haha.”

Gelukkig heb ik de tegenwoordigheid van geest dit achterwege te laten. Niet alleen heeft ze dit ongetwijfeld al ontelbare keren gehoord, het is ook oprecht niet grappig. Daarnaast bespaar ik mezelf een obligaat glimlachje van de aanwezige vrouwen. Dat is in elke situatie onbetaalbaar.

De bevallingsmevrouw is goed in haar werk. Duidelijk, rustig en blij voor ons, maar niet overdreven. Ik begin haar steeds sympathieker te vinden en ontwikkel in recordtempo een rotsvast vertrouwen in haar. Ongetwijfeld deels surrogaat voor het gebrek aan vertrouwen in mezelf. Dat zal allemaal best. Neemt niet weg dat ik er heilig van overtuigd ben dat ze in haar eentje een jeugdherberg bestierde in een vorige carrière.

Ondanks het feit dat ik in de situatie ‘groei’ blijf ik de rest van het gesprek de drang voelen Adje rem uit te hangen. Het verstand wint evenwel en ik vraag me af ik dit niet ook eens moet vasthouden in andere situaties. Lijkt mij alleszins niet.

We zijn klaar in de jeugdherberg. Een deur verder zit de verloskundige op ons te wachten. Zo werkt dat dus. Het zou mij niets verbazen als er al een team van professionals in de startblokken staat terwijl je zaadcellen nog wat vertwijfeld watertrappelen in die onbekende subtropische wildwaterbaan.

Ook de verloskundig is een lieve vrouw. Wel met ogen die me aan Marty Feldman doen denken, maar daar ben ik na een minuut of twee onopvallend staren overheen. Bovendien gaat ze voor het verlossende woord zorgen. Nou ja, de verlossende hartslag dan. Want als het goed is gaan we zo luisteren. En hoewel het uitblijven van menstruaties en het verschijnen van een tummy gelijk Madonna in “Lucky Star” (dit is inderdaad gestolen uit “Pulp Fiction”) toch echt in maar één richting wijzen…toch..toch is het nog niet ‘echt’. Eerst horen, dan geloven.

Terwijl Marty allerlei verloskundige dingen met haar bespreekt staar ik naar mijn meisje. Ik weet zeker dat ik op dat specifieke moment een stukje verliefder op haar word. Ze straalt iets uit waar ik in eerste instantie mijn vinger niet op kan leggen. Voor je ook maar durft te beginnen over die 'natuurlijke gloed’, niet doen. Dat is het niet. Degene die dat bedacht heeft moeten ze sowieso opsluiten. Nee, het is de rust die ze uitstraalt. In combinatie met het feit dat ze er, verdomme, gewoon lekker uitziet. Gods wegen zijn helemaal niet ondoorgrondelijk.

Als het moment daar is zie ik dat ze een beetje nerveus is als ze gaat liggen. Beide dames hebben ons gewaarschuwd dat het zeer waarschijnlijk nog te pril is om iets te kunnen horen. Maar dat negeert zij natuurlijk net zo goed als ik. Wij gaan iets horen vandaag. Ik zit niet naast haar om haar hand vast te houden. Het is geen bewuste keuze, de situatie ‘ontspon’ zich nu eenmaal zo. Het is me ook veel te ‘Hallmark’. Bovendien vermoed ik dat Marty haar werk liever doet zonder te worden afgeleid door mijn ongetwijfeld stompzinnige gelaatsuitdrukking.

Het apparaat gaat aan en het is alsof we in een onderzeeër zitten. En met een sonar op zoek zijn naar andere onderzeeërs. Ik merk dat ik ook op die manier begin te luisteren. Zoals ik al zei: stompzinnig.

Geruis, geruis en dan…een hartslag! Toch?! Nee. Althans, wel een hartslag. Maar die kennen we al.De sonar blijft onverminderd zoeken in onbekende wateren maar op een gegeven moment wordt het wel duidelijk: er zal vandaag geen nieuw leven worden ontdekt…

Pas als het apparaat wordt uitgezet kijken we elkaar aan. Een beetje schaapachtig in een soort van wederzijdse verontschuldiging.

Als we weer naar de lift lopen treedt de cognitieve dissonantie vertrouwd in werking.

“Ach, het is ook pas negen weken. En ze zeiden het allebei, hè. Pas na elf tot twaalf weken hoor je normaal iets.”“Ja, is ook zo schat. Maar ja, het had wel die echte bevestiging geweest. Nu blijft het…”

Ze heeft natuurlijk gelijk. Hier hebben we, hoewel niet overdreven uitgesproken, wel naar toe geleefd. Bij gebrek aan een betere vergelijking: het is toch een beetje alsof je naar porno zonder money shot hebt zitten kijken.

“Maar hé”, zeg ik, “twee weken is veel hoor in zo’n kort leventje.”“Nee, is ook zo. In principe groeit het een centimeter per week.”“Nou, daar ga je, dat is dus in principe een groei van 100% voor zo’n ventje in dit stadium!”, probeer ik in een poging de situatie op wetenschappelijke wijze dragelijker te maken. Dat werkt. Voor ons allebei.

Als we weer buiten staan blijkt de zon zowaar nog steeds te schijnen.

“Je ziet er echt goed uit, schatje. Je moet vaker zwart dragen”, zeg ik haar.“Wel hè. En zwart gaat weer helemaal de kleur worden deze winter”, zegt ze opgewekt. Ik geloof haar op haar woord.

Onderweg naar huis denk ik weer aan het uitblijven van dat ene geluid waar we op hoopten. Ik maak me geen zorgen. Toch hoop ik niet dat het een voorbode is. Dat het een ‘stil’ kind wordt. Want dan heeft ‘ie de eerste beuk natuurlijk direct te pakken…

donderdag 13 september 2007

Van Nistelrooy spuugt naar analisten


Clarence Seedorf was 30 jaar oud toen hij werd geboren. Ruud van Nistelrooy is op zijn éénendertigste nog altijd elf. Zelden kwam dit mooier tot uiting dan gisteravond. Die goal, natuurlijk, magistraal. Maar het zat ‘m in het juichen. Nog voor de bal het net raakte draaide Ruud zich al om. Toen kwam het. Die blik in de ogen. Die lach. En vooral, die vuist. Dit was niet het juichen van een spits die op het hoogste podium wéér het verschil maakte. Hier juichte het gouden pikkie uit Groep 8 die zojuist de finale van het schoolvoetbaltoernooi had beslist.

Na afloop onder de douche dezelfde taferelen als altijd. Zijn vriendjes zingen. ‘Campeones, campeones...Ruudjúh, Ruudjúh, Ruudjúh!'. En Ruudje? Ruudje plukt wat aan zijn ontluikende schaamhaar en ziet het allemaal grinnikend aan. Zometeen lekker een patatje en een cola.

Glunderend neemt Ruudje plaats op zijn kruk in het hoekje van de kantine. De blonde poes achter de bar geeft hem een aai over z'n natte bol. "Die patatjes krijg je van mij, schat." Ruudje vindt het allemaal best. Als ze vraagt wanneer die leuke vader van hem weer eens komt kijken schuift Ruudje gnuivend een patatje naar binnen.

Ruud van Nistelrooy is de zuiverste vorm van voetbalromantiek. Hij verdient het vereeuwigd te worden. Als stripheld. Goudhaantje wint de Cup, dat werk. De eerste exemplaren mogen vervolgens direct naar de analisten. Die zo vol zijn van hun eigen zuur, dat ze het niet eens doorhebben als schoonheid ze vol in de bek spuugt.



Meer voetbabbel? Je leest het op tweekeergeelisrood.

dinsdag 11 september 2007

Aan het lijntje


Drol.
Dacht de hond terwijl
zijn baasje, niet voldaan
maar tevreden, zijn poep
in een zakje schepte.

woensdag 5 september 2007

Club met ballen

Amsterdam huilt, waar het eens heeft gelachen. Het seizoen is nog maar koud begonnen en de achterban mort. Alweer. Of eigenlijk, nog steeds. Over de redenen hoeft niet lang te worden uitgeweid. Beleidsbepalers lijken meer oog te hebben voor de score op de beurs dan de score op het veld. Toch vragen diezelfde beleidsbepalers de supporters vooral in de trein te blijven zitten voor de reis die nog in het verschiet ligt. Gelet op waar die reis heengaat, zullen de supporters zich in een mono-rail wanen.

Zoals zij zich ook in een sponsortent in het Amsterdamse Bos zullen wanen, mochten ze zich vijf minuten tussen bestuur en ‘belanghebbenden' begeven. Amstelveense Football Club Ajax. Een Voorzitter uit de advocatuur, een Algemeen Directeur met een cricketverleden. Dat laatste werkte alleen in De Wondersloffen van Sjakie. De meeste trainingsuren hebben ze ongetwijfeld gestoken in het verfijnen van hun lach. De lach van een manager. Een manager uit het bedrijfsleven.

Jammer alleen dat het steeds minder roemruchte Ajax geen bedrijf is maar een voetbalclub. Nou mag in het voetbal de waan van de dag gelden, dat is nog altijd niet de waan van de beurs. Dat is dus niet kijken naar de koers van het aandeel. Dat is kijken naar de koers van het team, en het aandeel van je belangrijkste speler daarin. Ajax wordt geleid door ballen. Met meer affiniteit voor een bitterbal dan een voetbal. Het is voor de supporters te hopen dat de falende verantwoordelijken een belangrijk stukje Amsterdamse humor meekrijgen: zelfspot.

Zodat ze zich realiseren dat er buiten het veld maar één bal thuishoort. Een broodje bal.



Meer voetbabbel? Je leest het op tweekeergeelisrood.