dinsdag 31 maart 2009

Een half woord

De vocabulaire van Hugo is uitgebreid met ‘die!’ en ‘tè!’.
Vanaf het moment dat hij wakker is tot het moment dat hij niet wil gaan slapen, spreekt hij die woorden, terwijl hij met zijn vingertje wijst.
Take your pic en hij wijst het aan en zegt er iets over.
Sterker nog, hij heeft er een stroom aan gedachten bij.

Het is het grootste mysterie van de hersenen.
Zonder taal kunnen gedachten welbeschouwd niet ontstaan.
Maar hoewel ik doorgaans geen idee heb wat hij probeert duidelijk te maken, hoef ik maar in zijn ogen te kijken om te begrijpen dat hij exact weet wat hij bedoelt.

maandag 30 maart 2009

Het komt nooit meer goed

De verstandhouding tussen de ochtend en mijzelf is die van een gearrangeerd huwelijk. Elke keer als ik wakker word, denk ik: Kut, ze is er nog.

Ooit loste ik het op met behulp van een toefje softdrugs. Ik blies de laatste joint uit om een uur of 3 ’s nachts – leve de nachtfilm op de BBC, om me tegen half 2 ’s middags weer te melden. Als ik me er echt toe zette nog wel wat later ook. Tot ik op een dag om 17.30 uur naar de gehaktbal op mijn bord staarde. En besefte dat het mijn ontbijt was.
Je bio-ritme aanpassen is één ding, jezelf in een andere tijdzone plaatsen mag overdreven genoemd worden.

Vanochtend werd ik wakker en ik dacht: Schoolziek. Dat zou fijn zijn. Niet heel ziek, maar een beetje. Genoeg om niet te hoeven werken.

En dan onder een dekentje op de bank de hele dag film kijken. Net zolang tot mijn ogen zouden branden. Zodat ik, wanneer iemand vraagt hoe het met me gaat, zou kunnen zeggen: Mwoah, op zich een ietsje beter misschien. Mijn ogen branden wel.

Maar ik zit niet meer op school. Ik ben 35.

Soms vraag ik me af of het nog eens verandert. Dat ik bij het ontwaken de ochtend omarm. Zoals je dat ook weleens hebt met ochtendseks. Heel fris ruikt het niet, maar je bent toch maar mooi aan het neuken.
Alleen herinner ik me dan een gesprek met mijn vader. Hij vertrouwde mij toe dat er in al die jaren dat hij werkte geen ochtend voorbij ging zonder de wekker gevoegelijk de schurft toe te wensen.

Nu leek ik al erg op mijn vader…

vrijdag 27 maart 2009

Vermist: babyduiven

Politieseries kenmerken zich door de standaardformule waarmee afleveringen worden opgebouwd en afgewikkeld.
Noem het een rijmschema.

Alleen het briljante ‘The Wire’ onttrekt zich hieraan. Maar dat, hoewel niet onbelangrijk, terzijde.

Zo heel af en toe echter weet de scriptschrijver je een fraai briljantje toe te stoppen.
Gisteravond speelden duiven een rol in de plot.
Gewoon, je standaard duiven.

Het ontlokte een bijzonder wezenlijke vraag bij de hoofdrolspeler.
Hij vroeg zich af waar de babyduiven zijn. Hij had ze nog nooit gezien, babyduiven.
Verdomd, dacht ik, ik ook niet. En ik wil goddomme nu weten hoe dat komt.

Wie voedt ze op? Waar gaan ze naar school? Wie helpt ze met oversteken?

Iemand houdt ergens alle babyduiven vast. En laat ze pas los als ze rond en wel klaar zijn om ons te bestoken bij de FEBO.
Als in een verhaal van Roald Dahl.

Ik zal geen rust kennen voor ik weet wie het is.

donderdag 26 maart 2009

Vertrouw nooit op wat je hoort

Een man en vrouw stappen in.
Het is een halte waar doorgaans voorbij gereden wordt.
Ik lees een boek, en registreer daarom niet hoe ze eruit zien als ze in het gangpad passeren.
Terwijl de bus zich opricht om de route te vervolgen, houden ze halt, direct achter mij.
Ik poog weer af te dwalen op de pagina, maar de realiteit houdt me bij de les.
Er zijn conversaties waarbij je geen keuze hebt dan mee te luisteren.

Het is een auditieve vorm van ramptoerisme.

“Zal ik naast je zitten?”, vraagt de man.
“Ja hoor. Kijk maar. Kijk maar wat je doet”, antwoordt de vrouw.
“Hij gaat snel, hè, op die busbaan?”
“Ja, hij kwam inderdaad snel.”
“Ja. Wat hebben we daar nou gestaan? Vijf minuten?”
“Ik denk het.”
“Ja, vijf minuten hoor, max. Valt me niet tegen hoor. Nee, valt me echt niet tegen. En dat inclusief lopen. Hè, toch?”

De vrouw antwoordt niet meer, maar je proeft aan alles dat de tijd dat dit voor de man een beletsel vormde lang achter hem ligt. Die tijd kan zelfs nooit bestaan hebben.
Genoeg gesprekken bestaan bij de gratie van de illusie dat iemand luistert.
Soms volstaat fysieke nabijheid.

De bus glijdt verder langs het kanaal. Aan de overkant staan huizen, waarachter de weilanden zich uitstrekken tot aan de horizon, waar nieuwe huizen opdoemen.
Die huizen staan er zolang ik me kan herinneren. Een dorpje waar de tijd geen vat op lijkt te hebben gehad. Zondags worden dikgesneden plakken suikerkoek op de keukentafel gezet.
Vroeger vroeg ik me af wie er in woonden. Nu vooral hoe lang ze er nog staan.

Voor nostalgie is geen ruimte in de ambities van planologen.

De zon zakt tot vlak boven de horizon en gloeit felrood. Alsof hij zich verzet tegen het naderende doven, omdat hij elke avond vergeet dat hij morgen weer op mag.
Het vergezicht is de man achter mij niet ontgaan. Hij reageert alsof het zijn eerste keer is.

“Moet je kijken zeg. Zie je die zon? Wat is ‘ie rood, hè?
Ongelooflijk zeg. Goh. Hij is echt rood, die zon. Zie je het? Hoe rood ‘ie is?”
De vrouw speelt mee.
“Ja, ik ziet het. Een rode zon. Ja. Ja.”
“Zo rood is ‘ie normaal niet hoor, volgens mij. Althans, niet dat ik me kan herinneren.”
“Nee. Nee. Normaal niet, nee.”
“Geweldig echt. Volgens mij is ‘ie alweer wat gezakt hoor, hé. Zie je dat?”
“Ja, gezakt, ja. Ja.”

Ik ben mijn boek vergeten en luister gefascineerd naar de man en vrouw. Nog altijd weet ik niet hoe ze eruit zien, maar ik durf niet om te kijken.
De comfortabele stilte is aan hen niet besteed. In plaats daarvan vinden ze geruststelling in het bevestigende antwoord. Gesprekken op de automatische piloot. Als flauwe tocht door een kier. Straks, thuis, zullen ze zich er niets van herinneren.

De bus draait de bebouwde kom in en laat het laatste restje zon achter ons liggen. De man blijft onverstoorbaar zijn observaties delen met de vrouw. Ik vraag me af hoe lang ze al samen zijn.

“Kijk, mensen aan het werk aan hun huis.”
“Ja.”
“Het kan nu nog hè. Zo vlak voor de herfst. Het kan zomaar over zijn over een week. Je moet er nu van profiteren.”
“Ja, je moet er nu van profiteren, ja.”

“Kijk, de sporthal. Je kunt zien dat de vakantie weer voorbij is. Hij is weer open, hè.”
“Ja, vakantie.”

De bus maakt een scherpe bocht langs de sporthal en rijdt een straat in met aan de rechterkant voornamelijk aanleunwoningen. Aan het eind van de straat ligt een brug, die overgang biedt naar het aanliggende winkelplein.

De man anticipeert op zijn volgende observatie.

“Kijk, koopavond. Hoop mensen hoor.”
“Ja, misschien vanwege het mooie weer.”
“Ja, ik weet het niet.”

De bus rijdt langs het winkelplein. Ik kijk ernaar. En zie, op een enkeling na, niemand.

Ondanks dat ik de man en vrouw vluchtig heb gezien, schat ik dat de ze nog zeker een kwart eeuw voor de boeg hebben.
Een goede 20 minuten heb ik naar ze geluisterd.
Ik weeg het af. 20 minuten. 25 jaar.
En ik denk: Wat erg. Wat oprecht erg.

Dan, voor een moment, meen ik een oplossing te ontwaren.
Een schifting, die hun koers voorgoed zou veranderen.

Nog even en ze zouden thuis zijn.
Direct nadat zij haar jas heeft opgehangen zou hij haar klem moeten zetten op de trap. Om haar daar, ter plekke, te ontdoen van haar onderkleding. Haar verfomfraaide, witte kont is al wat hij nog zou zien.
Zijn hand hangt al in de lucht, en hij laat deze hard en vlak landen. Keer, op keer, op keer. Tot haar beide billen branden, vuurrood. Terwijl hij zijn rits opendoet met één hand, pakt hij haar met de andere vanachter bij het haar. Hard, maar teder genoeg.
Hij zou zeggen: “Ik kijk naar jouw zon. Jouw prachtige, rode zon. De enige zon, waar ik in wil oplossen. Aanschouw mijn sabel, die ik hier hef. Mijn sabel, waarmee ik jouw zon weersta."


Dan zou hij haar nog één keer slaan, echt hard, waarna hij zijn sabel vol in haar zon steekt.
Na afloop zou hij haar blussen. Als in de film. Maar nu zou het liefde, en niets dan dat zijn.

Het gros van ons vergeet dat wat vast zit, vaak nog los kan.

Het is slechts zaak uit je rol stappen. De hoogste vorm van het rollenspel.

Als de bus mijn halte nadert sta ik op. Het stopsignaal licht op boven de buschauffeur. Ik draai me om en kijk naar de man en vrouw. Even is er twijfel, maar dan zie ik de naakte waarheid.
Achter mij hebben al die tijd een moeder en zoon gezeten.

Ik had veel eerder op stop moeten drukken.
Heel veel eerder.

woensdag 25 maart 2009

Er zijn grenzen

Buiten Utrecht CS is een gebied waar sinds enige tijd fietsen verboden zijn. We spreken hier over borden en bewakers.
Je mag er dus niet alleen niet fietsen, je mag zelfs niet met je fiets aan de hand lopen. Ik sluit niet uit dat op de gedachte aan een fiets een sanctie staat.

Niemand weet precies waarom. Niemand wil precies weten waarom.

Wat men wil, is kunnen doorsteken. Met de fiets aan de hand.
De enige andere optie is namelijk omlopen. Wat indruist tegen de logistieke realiteitszin. Want je bent je er continu van bewust. Dat je omloopt.
Het leidt onherroepelijk tot burgerlijke ongehoorzaamheid.
Vandaar die bewakers. Waarvan overigens niet duidelijk is of ze beveiligingsbeambten zijn of politie. Hun wit-oranje reflecterende jassen zeggen politie. Maar het riekt naar camouflage.

Gistermiddag stak een meisje met haar fiets aan de hand het gewraakte gebied over. De bewaker liep of haar af. Hij zei norse dingen. Het meisje beloofde beterschap en liep verder. Daarop werd hij een heel serieuze bewaker.

Hij liep achter haar aan en maande haar tot stoppen. Het meisje was bijna bij de doorgang en negeerde hem logischerwijs. Daarop nam hij een ferme stap, een sprong bijna, en pakte haar bagagedrager vast. Dat deed hij echt.

Om zich vervolgens met een schouderduw voor haar te wurmen, zodat hij haar pad kon blokkeren. Je zou, gezien de context en het vergrijp, kunnen zeggen dat hij hard optrad.

Je werk serieus nemen is een eigenschap die te prijzen valt. Menselijkheid is dat ook.
Toen ik me bij de trapingang naar het CS omdraaide stond de bewaker nog altijd vermanend voor het meisje. Een volwassen man. En ik dacht: hij gaat haar terugsturen.

Er is er altijd wel eentje die het voor de rest verpest.

dinsdag 24 maart 2009

Papa weg

Als ik thuis naar het toilet ga is dat voor Hugo het sein als een bezetene achter me aan te kruipen.
Terwijl ik dan sta te kletteren hoor ik hem dichterbij komen.

Zijn handjes klappen in rap tempo op de vloer en hij hijgt en grinnikt.

Als een bezetene.
Meestal ben ik nog niet helemaal klaar als hij zich al aan mijn broekspijpen omhoog trekt. Dan kijkt hij om mijn been heen om te zien hoe het water wegloopt als ik doortrek. Hij vindt doortrekken bijzonder interessant. Eigenlijk vindt hij alles bijzonder interessant.

Omdat het lastig is een en ander af te ronden met een klein mannetje dat aan je benen trekt, doe ik de deur naar het toilet weleens dicht.
Vervolgens hoor ik hoe Hugo halt houdt voor de deur. Een fractie later komt het besef.
Papa is weg. Zojuist was hij hier nog. Maar nu is hij weg. En misschien blijft hij wel weg.

Vanuit het toilet hoor ik dan hoe hij begint te huilen. Want hij wil zijn papa terug.
Het zijn momenten waarop ik onnoemelijk gelukkig ben.

maandag 23 maart 2009

Oorsmeer

Ik was er vroeger bij dan vorig jaar.
Eigenlijk was ik er vroeger bij dan alle jaren ervoor.
Normaal wacht ik altijd net te lang, en dan zit er eentje dicht. Of met een beetje pech, allebei.
Vorig jaar was dat het rechteroor. Potdicht.

Mijn meisje: “Hoi, ik bel even voor mijn vriend. Zijn oren moeten worden uitgespoten.”
Ik: “Ik hoor nog maar 30% ofzo!”
Mijn meisje: “Hij hoort nog maar 30%. Vandaar ook dat ik bel.”
Doktersassistente: “Sorry, dat gaat vandaag niet lukken. We zitten helemaal vol.”
Mijn meisje: “Ze zitten vol… Morgen?”
Ik: “Nee. Nee. Niet morgen. Vandaag!”
Mijn meisje: “Is er echt geen mogelijkheid, mevrouw?”
Doktersassistente: “Heeft ‘ie pijn, aan zijn oor?”
Mijn meisje: “Doet het pijn?”
Ik: “Ja. Pijn. Zeg dat maar, ja.”
Mijn meisje: “Ja, hij zegt dat het pijn doet.”
Doktersassistente: “Ok. Laat hem dan maar om 10.10 uur langskomen.”

Dokter: “Zo, zegt u het maar.”
Ik: “Mijn oren moeten worden uitgespoten.”
Dokter: “Dat zegt u wel heel stellig.”
Ik: “Ik hoor nog maar 30%. 20-30%.”
Dokter: “We gaan maar eens even kijken.”
Ik: “Ja.”
Dokter: “Zo, die zitten echt vol!”
Ik: “Dat zei ik al ja. Uitspuiten dus.”
Dokter: “Ja, maar dat doe ik niet zelf. Dat doet een assistente.”
Ik: Ok. Dan loop ik wel even naar een assistente.”
Dokter: “Nou, ik denk niet dat ze tijd hebben.”
Ik: “Maar het duurt maar vijf minuten.”
Dokter: “Ik kan niets beloven. Anders zul je even een afspraak moeten maken.”

Ik: “Hoi. Mijn oren zitten dicht. U gaat ze uitspuiten, heb ik begrepen.”
Doktersassistente: “Dat gaat vandaag niet meer lukken, mijnheer. Morgen kan ik u inplannen.”
Ik: “Morgen? Maar ik ben hier toch gekomen om mijn oren te laten uitspuiten?! U had mijn vriendin vanochtend nog aan de telefoon. Toen zei u dat ik langs kon komen.”
Doktersassistente: “Ja, omdat u zei dat u pijn had.”
Ik: “Maar dat heb ik ook! Pijn. En nu moeten ze uitgespoten worden! Ik hoor niets meer! 20%, hooguit!”
Doktersassistente: “Sorry, morgen kunt u de eerste zijn.”
Ik: “Maar waarom ben ik hier dan gekomen…? Zodat jullie konden constateren dat ze inderdaad dicht zitten?? Het kost u vijf minuten! Vijf!”
Doktersassistente: “Mijnheer, we zitten vol. Tien minuten per patiënt.”
Ik: “Die tien minuten hadden we wel beter kunnen besteden, denkt u niet?!”
Doktersassistente: “Mijnheer, u hoeft niet tegen mij te gaan schreeuwen.”
Ik: “Oh! Deed ik dat? Ik kon dat zelf niet horen namelijk!”

Daarom was ik er dus vroeger bij, dit jaar.

De assistente vroeg of ik bij de vrouw hoorde die voor mij stond. Ik knikte van nee. Of ik me dan nog even uit de ruimte wilde verwijderen. In verband met de privacy.
Het is zo Hollands. Een ‘stukje privacy’.
Wanneer het aankomt op ziektes en salarissen moet je tot geweld bereid zijn wil je het uit iemand krijgen. Terwijl het alles ontzettend zou ‘opengooien’. Ooit versierde ik een meisje door te vertellen dat ik twee serieuze longontstekingen had gehad en gordelroos.
Ter illustratie.

Toen ik aan de beurt was en op het punt stond te zeggen dat ik voor mijn oren kwam, stak een andere assistente haar hoofd om de hoek. Of ik degene was die zijn oren kwam laten uitspuiten. Dat was ik.
Terwijl ze me een ruimte in begeleidde vertelde ze dat ik me helemaal niet hoefde aan te melden voor een dergelijke ingreep.
Het huisartsenprotocol en ik dwalen voorgoed in andere werelden.

De assistente ging voortvarend aan de slag.
Ik zette het bakje onder mijn oor tegen mijn wang en zij liet het apparaat in mijn gehoorgang sputteren.
Het zat goed vast.
Meermaals vroeg ze of ik dacht dat mijn oor al leeg was. Telkens antwoordde ik dat ik vermoedde van niet.
“Ok, dan kijk ik nog even. Want als het niet nodig is wil ik je daar niet langer pesten”.
Dat zei ze wel drie keer. Dat ze me niet onnodig wilde pesten daar.
Ik vond haar schattig.
Toen mijn oren helemaal leeg waren schudde ik haar de hand en pakte mijn tas.
“Tot volgend jaar dan maar weer, hè”, zei ze, niet wetende dat ik dan verhuisd ben.

“Ja, absoluut! Tot dan!”

vrijdag 20 maart 2009

I want my MTV

Iets zorgde voor een associatie met lang geleden.
Wat dat iets was weet ik niet meer.
Associaties moet je binnenlaten. Meer niet. Geen waarom, geen waarvandaan.
God weet wat je allemaal tegenkomt.

Maar iets maakte dat ik dacht aan 1986. Toen een vriendje ons uitnodigde om na school bij hem thuis video te komen kijken. Hij had drie kwartier MTV opgenomen.
Op VHS.

En wij keken ernaar. Naar Ray Cokes, Marcel Vanthilt en Christiane – Oh, Christiane – Backer. En we zagen muziekvideo’s en een show die nog lang favoriet zou blijven.
Remote Control. Voor wie het niet kent, twee woorden: Snack Break!!

De volgende dag vertelde je erover. Ik heb gisteren drie kwartier MTV gekeken. Maus heeft het op video.
Men vond je stoer. Zonder een zweem van ironie.

In Amsterdam hangen posters in de stad. De boodschap: je kunt porno kijken in de tram. Op je mobiele telefoon.
Er gebeurde niets met me, behalve een melancholisch besef.

Er is geen verwondering meer.

Het is hoogste prijs van vooruitgang.

donderdag 19 maart 2009

Ongemakkelijke romantiek

Een televisierecensent schreef over de film Hope Floats in een wegwerpkrantje. Er stond dat het een wat ‘ongemakkelijke romantische komedie’ was.

Ik heb Hope Floats zelf niet gezien. Het gaat over een jonge vrouw die terugkeert naar haar geboortedorpje, ergens in Texas. Daar doet ze, in de zucht naar een nieuwe start, welles-nietes met de ruwe bolster, blanke pit van Highschool. Hij is nooit weggegaan.
Het einde laat zich raden. Het wordt neuken achterin de pick-up na een brutale opmerking en schoorvoetende dans tijdens de jaarlijkse pompoenenoogstfestiviteiten, waarna de aftiteling nog vooraf wordt gegaan door romantisch geschommel op de veranda onder het genot van zelfgemaakte limoenenlimonade.
Met ijs.

Een hartverwarmend tafereel, maar de echte intrige ontspruit uit de bijna achteloze opmerking van de recensent.

Ik probeer het me voor te stellen.
Wat dat is, een ongemakkelijke romantische komedie.
Ik denk dat hij schreef vanuit het perspectief van ons, de kijker.
Maar waar schuurt het?

Moet worden gedacht aan plaatsvervangende schaamte? Zodat je na een half uur niet meer kijkt omdat je wilt, maar omdat je moet, min of meer?
Is het een kwestie van persoonlijke hygiëne? Waarbij je op goed moment merkt dat je jezelf “In vredesnaam niet daar…” hoort mompelen?

Ik kom er niet uit.
En ik zit er al vijf minuten over na te denken. Wat lang is, in deze.
Als ik een gooi moest doen: de combinatie van romantiek en ongemak, het klinkt als momenten die eenieder bekend voorkomen. Alleen hebben we onszelf aangeleerd er niet op te letten. Of over te vallen. Zolang het maar bij momenten blijft. Momenten kun je bedekken. Of rationaliseren.
Ja, je kunt het altijd nog rationaliseren.
Wij hebben dat liefde genoemd.

Ik denk alleen niet dat dat is wat bedoeld werd.

woensdag 18 maart 2009

De McGyver in mij

Er komt een bioscoopversie van McGyver.
Ik ben een groot fan van McGyver. Twee recente gebeurtenissen echter nopen mij deze bewering bij te stellen.
Ik ben een adept.
Wanneer het er om spant, wanneer benauwde situaties vragen om onorthodoxe oplossingen, dan pull ik een McGyver.

Het begon met een niersteen. Die zat vast. En goed ook.
Water, springen, bidden. Het waren vruchteloze regendansen op een uitgedroogde akker.
Tot ik, vlak voor de paniek echt wilde huishouden, een helder moment had.
In het kort: Ik masturbeerde hem eruit. (In het lang: hier).
Een speciaal verrichte handeling in de moeilijkste categorie. De padvinder in mij glom van trots toen het verworven insigne werd opgespeld.

Enige weken later bekeek ik mijn neus. Op de neusvleugel dissoneerde een wit stukje huid.
Een relikwie dat het gevolg was van stelselmatig ‘poetsen’ (= het masseren van het puntje van de neus met duim en wijsvinger. De poetser is zich van de daad doorgaans niet bewust).
Dat witte stukje moest weg.

Ik begreep direct hoe.

Met een vlam verhitte ik een naald, waarna ik met vaste hand het witte stukje huid op meerdere plaatsen doorboorde.
De huid is nu bijna genezen. Het witte stukje is niet meer dan een herinnering.

Nu is het slechts een kwestie van wachten.
Op een nieuw avontuur.

maandag 16 maart 2009

90210 is een postcode in Purmerend

Zaterdagavond ging ik uit op de Koemarkt in Purmerend.
Dat doe ik anders nooit.

Onderweg naar een kroeg kwamen we een grote groep jongeren tegen.
Eén of een aantal van hen had ruzie met één of een aantal anderen.

Ze keken er heel serieus bij.
De jongen voorop zat in de ‘hou me tegen’ modus. Erachter smeekte een meisje een andere jongen rustig te blijven.
En die groep, die groeide maar. Ik heb nog nooit zo snel zoveel kinderen uit het niets zien verschijnen.

Ik keek ernaar en realiseerde me dat ze acteerden, zonder zich daar een moment van bewust te zijn. Omdat kinderen denken dat het heel volwassen is, grote emoties uiten. Ze zien moeilijke situaties niet als iets om te vermijden, ze streven het na.
90210’tje spelen.

De ontbrekende schakel tussen kinderen en volwassenen laat zich vangen in één woord: relativeringsvermogen.



zondag 15 maart 2009

Schijn bedriegt

Schijn 1
Ik schat dat ze de 60 al gepasseerd waren, de man en vrouw die vanmiddag in de vierzitter naast mij waren gaan zitten.

Hij had een alleszins respectabele baard en droeg robuuste wandelschoenen. Als kind zou je hem "tuinkabouter" noemen.

Zij had vlassig peenhaar met daaronder grote ogen, die als twee zaklampjes vanuit haar gerimpelde gelaat naar buiten leken te schijnen. Ze deed me denken aan een vrouw van Anton Heyboer, maar dan zonder de allure.

Het was pas toen ik zag dat hij de gehele reis haar hand vasthield en met zijn duim zachtjes over haar vingers wreef, als de onbedoelde penseelstrepen van een romantisch stilleven, dat ik begreep dat ik was verrast door hun stille uiting van genegenheid.

Schijn 2
Achter de kassa bij de AH to go op het Centraal Station stond een klein meisje.

Daarbij doel ik alleen op haar lengte. Ze was een mooi meisje, en niet alleen omdat ze klein was.
Terwijl ik een plaats opschoof in de rij observeerde ik haar.

Ze zou Braziliaanse kunnen zijn, alleen ontbrak op het eerste oog het temperament. Ze had een verlegen uitstraling, schuchter bijna.

Ik was aan de beurt maar haperde even met mijn bestelling, ik zag de rode Gauloises niet, waarna ik net voor het ongemakkelijk werd ‘…een Marlboro’ er uit perste.
Het meisje pakte zonder iets te zeggen een pakje Marlboro en legde het voor me neer. Ik gaf haar € 5, zij gaf € 0,50 terug en we zeiden alsjeblieft en dankjewel.

Toen ik wegliep realiseerde ik me dat ze het pakje sigaretten nooit gescand had.
Terwijl haar vingers weer in de kassa frummelden, begreep ik dat ik luisterde naar het geluid van de fooi van € 4,50 die ze zichzelf toeëigende.

vrijdag 13 maart 2009

Around the world in one second

Alles wat een mens kan overkomen gebeurt op dit moment.
Ergens ter wereld.
Met iemand.
Alles. In welgeteld een seconde.
Het is precies genoeg tijd om te voelen hoe onwerkelijk dat is.

donderdag 12 maart 2009

Lorem ipsum

Wie copy doet, kent 'lorem ipsum'.
Vandaag heb ik zoveel copy gedaan, dat ik moet volstaan met:

Lorem ipsum dolor sit amet, consectetur adipiscing elit. Donec nisl. Maecenas dignissim sapien in metus posuere sagittis. Nam risus magna, suscipit eu, feugiat ut, sollicitudin ac, quam. Curabitur ornare dui non est. Donec quis eros.

Mea culpa.

woensdag 11 maart 2009

Vijf vandaag

Op 1.
Hugo is één jaar oud geworden vandaag.
We hebben geen cadeautje voor hem gekocht, want hij begrijpt niet dat hij jarig is, noch wat een cadeautje is.
Toen ik vanochtend voor hem zong onderstreepte zijn blik die stelling.
Hij had wel een cadeautje voor ons.
Een waarlijk goedgevulde luier.
De volwassen geur onderstreepte dat hij inderdaad ouder wordt.

Op 2.
Liverpool. Wat een publiek. Wat een team. Wat een instelling.
En vooral: wat een tempo.
Je moet wedstrijden uit de eredivisie versneld afspelen wil je het kunnen bijbenen.

Op 3.
Rafael van der Vaart stond klaar om in te vallen voor het laatste half uur van de wedstrijd die al gespeeld was. Hij schudde de benen even los, sprong wat omhoog en nam nog een slokje water. Naast hem stond Juande Ramos, coach van Real Madrid. Goeie Spaanse kop. Volle bos haar en daaronder de geknepen blik die beleving veinsde.
Ramos vulde het oor van Van der Vaart met een onophoudelijke stroom aanwijzingen.
Van der Vaart nam nog een slokje water, knikte afwezig en staarde in de verte. Hij zit al weken op de bank. Hij wilde niet knijpen. Of in de zone spelen. Hij wilde de wei in. Lekker ballen, in zijn eigen zone.
Het was een onbedoeld hoogtepunt van de wedstrijd, daar aan de zijlijn.
Een schouwspel dat eens te meer duidelijk maakte hoe gering de invloed van een trainer kan zijn.

Op 4.
Ik kan niet meer poolen. Echt niet, denk ik.
Het vreet aan me.

Op 5.
Soms denk ik: je bent nu op het verste punt in je leven. En nu. En nu.
En dan vraag ik me weleens af hoeveel ik nu, per saldo, eigenlijk ben opgeschoten.

Gelukkig kan ik nu altijd zeggen dat ik dat toen dacht.

dinsdag 10 maart 2009

Onderscheid

Zo heel af en toe reis ik eersteklas in de trein.
Dat is volgens mijn abonnement niet toegestaan.
Maar soms is het druk, of de conducteur is al voorbij en dan denk ik: vooruit, ga maar even lekker zitten. Laaf je aan het leer van de stoelen.
Dat zit dan lekker.

Toch betrap ik me er elke keer op dat ik me afvraag of de mensen het doorhebben. Dat ze zien, maar vooral denken: die hoort hier niet. Dat is een tweedeklasser.
Daar ben ik me dan de hele reis bewust van. Dat ik eersteklas reis en dat dat helemaal niet mag. En die mensen, die denken er waarschijnlijk niets van. Misschien is het zelfs zo dat zij net zo stiekem eersteklas reizen als ik. Dat zou mooi zijn. Maar ik acht het niet waarschijnlijk.

Het prijsverschil tussen een eerste- en tweedeklas kaartje is niet bijzonder groot. Toch is dat hoe het verschil in perceptie voelt.
Onderscheid wordt niet menselijker omdat er voor betaald is.

zondag 8 maart 2009

Ik ben best een eikel

Ik zat al enige tijd achter een t-shirt aan op eBay.
Dat is per definitie een risico, maar ik moet zeggen: de foto van het shirt was echt fraai. Dusdanig dat ik bereid was alle miskopen uit het verleden tijdelijk te vergeten.

Het shirt was er in meerdere maten en kleuren en werd, zo bleek, te allen tijde opnieuw aangeboden. Of het nu verkocht was of niet. We spreken hier dus niet over een origineel t-shirt. Maar geloof me wanneer ik zeg: die foto was echt heel erg goed gelukt.

De verkoper bood geen ‘Buy it now’-optie aan. Ik moest dus bieden. Het openingsbod was € 6,99. Dat is inderdaad geen geld voor een shirt wat er zo uitziet.
Ik zette mijn maximumbod op € 10 en ging er vanuit alleen nog een mailtje te krijgen waarin stond dat ik de trotse winnaar was en of ik kon betalen.

Dat mailtje kreeg ik niet. Althans, nog niet.
Ik ontving bericht dat ik was overboden.
“Ik ben overboden op een t-shirt!”, brieste ik tegen mijn meisje (voorheen ‘eega’. Maar ze maakte laatst een grapje waarin ze me ‘van katoen ging geven’. Dus vandaar).

Ik vertelde haar dat de onverlaat, die mij overboden had, toch wel een speciaal soort eikel was. Dat je elkaar natuurlijk mag overbieden, maar nooit op zo iets onbenulligs als een t-shirt.
Want dat t-shirt, dat wordt een dag later toch weer opnieuw aangeboden. En nu waren we alleen maar de prijs aan het opdrijven. Voor een godverdomd t-shirt.

Gegeven, een fraaie. Maar dan nog.

Ik nam een beslissing. Waarvan de uitkomst bij voorbaat vast lag. Maar ik weigerde het te zien. Ik had het al eens eerder gedaan. Bovendien vroeg hij erom.

Dus ik bood € 11,50. En jawel, hij moest nu al iets meer betalen. Ik voelde me goed. Dus ik bood € 12,50. En hihi, ja hoor, de prijs was nog wat verder opgedreven.
Nog een beetje dan? Nog een beetje dan. € 13,50 ingevuld…bevestigen. En ik was de hoogste bieder...

Hij had zijn maximum op € 13 gezet.
€ 13. Wat een ontzettend kutbedrag, dacht ik.
Maar als hij ziet dat hij is overboden, waagt hij nog een poging. Ik ben er zeker van.

Ik heb hem nu waar ik hem hebben wil.

De volgende ochtend opende ik mijn mail. Ik had hem helemaal nergens. Ik had het t-shirt gewonnen. Voor € 13,50.
Ik was hem.

zaterdag 7 maart 2009

En hij is weer gevuld

Vanochtend pakte Hugo zijn surrogaatapparaat dat hem moet doen vergeten dat er echte telefoons en afstandbedieningen bestaan. Dat het ding in het geheel niet helpt, zal geen verbazing wekken.

Maar waar het om ging: hij hief het apparaat omhoog en hield hem tegen zijn oor.
Toen begon hij te praten. Alsof hij iemand aan de telefoon had.
Ik keek naar hem, maar hij keek niet terug. Hij keek alsof hij iemand aan de telefoon had.
De telefoonblik. Net voor zijn eerste verjaardag.

Voor wie niet bekend is met de dynamiek achter het jonge ouderschap: de kinderhand krijgt u er bij de geboorte gratis bij.


vrijdag 6 maart 2009

Anders was alles anders geweest

We reden door de polder.
Het was donker en het regende. Af en toe gloorde in de verte licht.
Telkens hetzelfde licht, kunstlicht.
Het maakte dat het gras waarop het scheen een onnatuurlijke kleur kreeg.
Op het gras renden jongens achter een bal. Ze waren een jaar of dertien dus hun spel vertoonde al coherentie. Ik volgde hun verrichtingen voor zolang dat mogelijk was.

Er kwam een diepe bal die door de linksback moest worden onderschept. Hij maaide jammerlijk in het luchtledige zodat de bal zijn bestemming leek te bereiken. De rechtsbuiten rende achter hem langs en kon de bal nog net binnenhouden. De controle van het leer duurde echter een fractie te lang, wat de linksback in staat stelde zijn fout goed te maken. Hij stond nu recht tegenover de rechtsbuiten. Die dreigde, en dreigde, en zette toen een passeerbeweging in.

We reden te hard om nog te kunnen zien of hij er langs kwam. Maar van binnen laaide een nostalgisch vlammetje. Ik wilde weer jong zijn. Dat wil ik normaliter nooit. Het is een tijd waarin ik dommer en armer was. Maar nu miste ik het spel.

Op dinsdagavond via een slecht verlicht paadje naar het bijveld. Er lag amper gras. En het miezerde, want het was dinsdag. Het soort regen waardoor je binnen tien minuten volledig en egaal doorweekt was. De toendra waarop we trainden veranderde in een modderpoel en voor anderhalf uur speelden we als biggen. Je rende je de pleuris omdat je erin geloofde. Je juichte als een gearriveerde ster wanneer je de verzwaarde bal via onderkant lat binnenschoot. En op de lat zat dan een ronde afdruk van de modder. Jouw afdruk.

Na afloop veeg je met je mouw langs je neus en snot vermengt zich met zand. Terwijl het stoom als wierook boven je hoofd danst komt de trainer je tegemoet.
Of je zondag mee kan doen met de C1.
Je stamelt van ‘ja, natuurlijk’ en van binnen gloei je. Trots en zenuwen verdringen zich in je maag. Wanneer je twaalf jaar oud bent is die emotie exact hetzelfde als wanneer een profspeler wordt geselecteerd voor Oranje.

En op zondagochtend sta je in je trainingsjasje te blauwbekken langs de lijn. In de tweede helft krijgt de beste speler van de C1 ruzie met de trainer. Dus jasje uit en het veld in.
Je staat op een positie die je niet gewend bent en ook na het eerste balcontact blijft die knoop in je maag. Het lijkt of je vooral heen en weer rent en wanneer de wedstrijd is verloren vind je jezelf terug in de kleedkamer. Je kijkt om je heen naar je tijdelijke teamgenoten en langzaam komt het besef.
Ik heb meegedaan met de C1.

En ik heb geen bal geraakt.

donderdag 5 maart 2009

Kent u mijn vader?

(Onderstaand verhaal is een vingeroefening. Indien u er een mening over heeft, u mag deze ventileren)

De jongen keek de kamer rond. De muur was opgesierd met een poster, waarop een tekening stond, met daaronder een telefoonnummer.
Hij vroeg zich af of er vandaag gebeld was.
De man tegenover hem keek hem strak aan, maar zei niets.
Net zoals in de auto even daarvoor, toen hij had gevraagd of de sirene aan mocht.
Ondanks de stilte voelde de jongen zich op zijn gemak.
Het was voor het eerst vandaag.

“Kent u mijn vader, meneer?”, vroeg hij tenslotte.
De man wreef over zijn handpalm.
“Ik geloof niet dat ik het genoegen heb gehad, jongen.”
“De ijzerwinkel in de Breestraat, die is van hem. Hij was er nog mee op televisie. Toen het zo vroor. Volgens mij heeft hij wel honderd schaatsen verkocht. Het was echt druk, dat kon ik zien.

Mama heeft toen de televisie uitgezet.
Mijn vader woont niet meer bij ons, wist u dat? Ik weet het nog precies, dat hij wegging.
Gek hè, want vaak vergeet ik dingen. Dan wordt mama boos.
Probeer me nou eens te ontzien, zegt ze dan.
Als ik uit school kom heeft ze vaak hoofdpijn. Dan ga ik opruimen. En als ik klaar ben zing ik voor haar.

“Wie heeft hier het allermooiste huisje in de buurt? Mama, dat zijn wij! Mama, dat zijn wij!”
De jongen glimlachte alsof een mooie herinnering aan hem voorbijtrok.
“Heeft uw moeder wel eens hoofdpijn, meneer?”
De man negeerde zijn vraag.
“Je vertelde dat je vader niet meer bij jou en je moeder woont?”

Met een enthousiasme dat ongepast leek vertelde de jongen verder.
“Ik was zes toen hij wegging. Maar weet u, hij ging helemaal niet ver. Eén huis verder, bij de buurvrouw. Terwijl ons huis veel mooier was. Mama begreep er ook niets van.
Ik heb toen gezegd dat hij terug moest komen. Dat hij geen last meer van mij zou hebben. Maar een paar maanden later verhuisde hij. Met haar. Mama zei toen dat ik hem niet meer mocht zien.

Stiekem ging ik toch. Naar de winkel. Ik zette mijn fiets op de brug en liep het laatste stukje.
Mijn vader wilde liever geen verkeer voor de winkel.
Toen ik voor de deur stond liep hij naar me toe. Ik zwaaide, maar hij zwaaide niet terug. Hij keek over me heen, alsof achter mij iets gebeurde. Maar daar gebeurde niets. Toen ik weer de winkel inkeek zag ik het bordje.
‘Gesloten’, stond er nu.
Mijn vader liep terug naar de toonbank, waar zij ook stond.
Weet u wat ze deed?
Ze lachte. En mijn vader sloeg een arm om haar heen en ze liepen naar achter.
Hij had me vast niet gezien, toch?”

De man leek even zijn woorden te wegen.
“En vanmiddag?”, vroeg hij de jongen, “Wat gebeurde er vanmiddag?”
“De winkel was open. Zij was er nog steeds. Net als tien jaar geleden.”
“En toen?”
“Ik vroeg haar of mijn vader er was. Maar ze zei niets. Ze stond daar maar.
En ze lachte. Ze lachte weer.”
De man boog iets naar voren.
“Maar nu niet meer hè…”
De jongen staarde seconden lang voor zich uit alvorens hij sprak.
“Meneer, kunnen we niet even stoppen? Ik ben moe. Echt heel erg moe.”
De man zuchtte, bijna onhoorbaar.
“Het is genoeg voor nu, jongen. Je blijft hier een nachtje slapen, goed?”

De jongen legde zich neer op de oncomfortabele bank die zijn bed zou zijn en neuriede het liedje dat hij altijd voor zijn moeder zong.
Terwijl de voetstappen van de man verder weg klonken besefte hij dat hij iets was vergeten.

“Meneer?! Weet u of mijn vader al heeft gebeld?”

dinsdag 3 maart 2009

Het kon

Het deksel van het treintoilet was naar beneden gedaan, maar de veegheid ervan beklijfde niet.
Voor een fractie, dan.

De toiletrand lonkte verleidelijk naar de lagune van pis er vlak onder. De dans werd schuchter beantwoord. Een achtjarige ballerina in duet met haar spiegelbeeld.

Een toilet verder herbergde teveel risico’s.
De trein was ter hoogte van de burelen van Het Parool. Uitslingeren op het moment dat de deuren zouden openen leek mij niet de gewenste handeling.
Ophouden kweekt karakter.

Maar wat is de meerwaarde van karakter tijdens iets banaals als naar huis gaan.
Het heeft iets onnodigs. Alsof je je in een smoking hijst voor een vrijdagmiddagborrel.

Nu aan de plichtmatige situatieanalyse was voldaan kon ik me kwijten aan mijn taak.
Tijdens de met zorg uitgevoerde dans stuitte ik op een les die wat in de vergetelheid was geraakt.
Dat je veel, erg veel zelfs, doet om een doodeenvoudige reden.

Om te kijken of het kan.