vrijdag 16 januari 2009

Aan Hugo

Lieve Hugo,

Het is te lang geleden sinds de laatste keer dat ik je schreef. Nu kan ik zeggen dat dit grotendeels door jou komt, maar echt tellen doet dat niet. Het erkennen van schuld wordt eenvoudiger naarmate je ouder wordt. Tegelijkertijd, er niets mee doen ook.

Je bent al weer bijna één jaar oud. Het zal grotendeels aan jou voorbijgaan. In die zin dat jij je er later niets van zult herinneren. Gezien de beklemmende aandacht en onzinnige cadeaus op deze dag, kun je spreken van een geslaagd debuut van het defensiemechanisme van de hersenen.
Het is misschien vreemd om te zeggen, maar jouw nakende verjaardag stemt me een beetje droevig. Voor je er was vertrouwde iemand me toe dat het pas echt leuk zou worden wanneer je twee jaar oud bent. Ik knikte. Zo werkt dat. Als je ergens niet over mee kunt praten, dan knik je. Je kunt het een leven lang volhouden. Als je dood bent zullen ze zeggen: hij was een prettig mens om mee te praten. Iemand die echt luisterde, kom daar nog maar eens om.

Inmiddels kan ik erover mee praten. Ik kan kort zijn: er is niets van waar. Voor mij ben je nu perfect. Dat impliceert wel dat ik je het liefst exact zo zou houden. Dat geluk vooral in kleine dingen zit, daar is geen woord teveel mee gezegd.
Ik heb er over nagedacht hoe ik je groei kon belemmeren. Je leefwereld zo klein mogelijk houden klonk op papier als een onderbouwde oplossing. Mind over matter. Hoe minder stimuli de hersenen bereikt, hoe minder impulsen het lichaam zou krijgen om mee te groeien. Een woonkamer, wat blokken en een bal. En ik die alleen nog maar jouw taal spreek, zodat jij nooit die van mij kunt leren. Een status quo die ertoe leidt dat jouw hersentjes en lijfje spoedig zouden concluderen: “Jongens, leg het werk maar neer. Ik geloof dat we er zo zijn.” En in geval van nood de bankschroefmethode. ’s Nachts wanneer je slaapt, ik bij het hoofdeind en je moeder bij het voeteneind. En dan in enkele intervalseries kort maar krachtig naar elkaar toe duwen.

Dat laatste heb ik maar niet aan je moeder verteld. Toen ik onlangs voorstelde om je heel even in de draagmand van de kat te stoppen voor een Kodakmoment was ze licht ontdaan. Het zou heel wel kunnen dat humor niet de fundering is van onze relatie.

Naast het feit dat je voor mij helemaal af bent is de belangrijkste reden dat ik je klein wil houden natuurlijk evident. De op één na slechtste raadgever. Angst. De slechtste raadgever is spijt. Want die komt altijd achteraf. Was spijt een consigliere geweest, het zou al vlot zwemmen met de vissen.
Maar angst dus. Mijn rol nu is helder. Evenals die van jou. Waar jij echter groeit, moet ik dat ook doen. En er komt een moment dat jij evenveel weet als ik. Of op zijn minst denkt dat dit zo is. Hoe dan ook, het resultaat zal hetzelfde zijn. Je zult niet meer grijnzend je armpjes uitsteken om te verwelkomen als ik thuis kom. Een meningsverschil zal ik niet meer kunnen oplossen door je op bed te laten stuiteren tot je stikt van het lachen. Dan zijn we allebei mensen. En ben ik niet langer ‘papa’, maar je vader. Die het, ach, best goed bedoelt maar ook niet beter weet.

Zoals ik ook niet meer weet hoe het was om zelf een mensje te zijn, zoals jij nu nog bent. Tenminste, je krijgt nu echt menselijke trekjes. Door je lengte kom je ook met de minder fraaie varianten daarvan weg. In dat opzicht ben ik jaloers op je, ik voel me niet te groot om dat toe te geven. Het is verdomd makkelijk scoren namelijk. Wat je ook doet, slechts twee dingen vallen je ten deel: de lach en de vertedering. Ik moet het je nageven, je werkt het soms fraai uit.

Voor het slapen gaan kijken we altijd nog even of je nog goed onder de dekens ligt. Je wilt nog wel eens rechtop gaan zitten. Vermoedelijk omdat het kan. Dan begint het aandacht trekken, net zolang tot je door krijgt dat die aandacht niet gaat komen. Aan de andere kant van de babyfoon dachten wij altijd dat je in slaap was gevallen. Dat bleek zo te zijn. Alleen, ter plekke. Zittend slapen, aan het voeteneind. Met je hoofdje en je armpjes naar voren. Als een kleine dakloze. Zo noemen mama en ik je nu ook. Mama ging bij je kijken en fluisterde opgewonden: “Kom snel kijken naar onze kleine dakloze!”.
Het is zonder twijfel het mooiste wat ik ooit heb aanschouwd. Onbezoedeld levensgeluk in een onhandig hoopje. Mocht iemand vragen wat de essentie van geluk is, ik hoef slechts te wijzen.
Daarnaast denk ik: je snapt het nu al. En helpt mij het weer te begrijpen.

Ik zit hier en ik ben moe. Ik ga hier slapen.
Ik zie een poes. Die wil ik pakken. Dus tijger ik. Ik grijp mis. Ik grinnik als een bezetene. Ik tijger verder. Weer mis. Altijd mis. Maar een niet te evenaren lol. Mijn wereld.

Die poes is ook verantwoordelijk voor je eerste woordje. Geen papa, geen mama. Slechts één klank. Een engel die zijn vinger langs de rand van een glas strijkt.

“Aai.”

Pas enkele dagen erna begreep ik de importantie. Een werkwoordsvervoeging.

Blijf altijd klein, lief apie.

Liefs,
Papa

Geen opmerkingen: